284
platen van zijn hand, vooral landschappen met vee, zijn van hem bewaard
gebleven.
Van zijn oom Jacob van Varelen, die van 1781 tot zijn dood in 1812 regent
was van de hofjes van Staats en Noblet, hing een geschilderd portret - door
Wybrand Hendriks vervaardigd - bij diens tentoonstelling in het Teyler's
Museum in 1972.
(3) In „Amstelodamum" (jan./febr. 1973) verscheen een artikel van mej. dr.
I. H. van Eeghen, waarin een uitstekend overzicht wordt gegeven van de
inhoud van het gehele journaal van Nina. Zij heeft daarin tevens aangegeven
waar belangstellenden het dagboek of de vertaling daarvan kunnen raad
plegen.
(4) Abbé Vogler was een Duitse organist en componist (1749-1814). In het
dagboek van Nina is ingehecht een „Lijst en orde der Musico-stukken welke
den Heer Abt Vogler zal doen hooren, op het Orgel in de Groote Kerk in
Haarlem Saturdag, den 17 july 1790, 's middags van 12 tot 2 uuren". Het
programma omvatte o.m. „Fluitconcert, met een Chineesche Aria", „Krijgs-
Musicq" (sic), „Het Groote Hallelujah van Handel" en „eene groote Fuga
van 3 Thema's".
(5) Het is niet zo waarschijnlijk dat neef Cootje inderdaad regent was van
dit Tehuis voor ouden van dagen. Eerder lijkt de veronderstelling juist, dat
het hier de Hofjes van Staats en Noblet betreft, waarvan Oom Jacob van
Varelen regent was, zoals vermeld in noot 2.
(6) Mejuffrouw dr. I. H. van Eeghen bracht deze naam en voorletters aan
het licht in een recensie van O. Schutte's Het archief van de familie Van
Valkenburg, z.pl., 1971, (Nederlands Archievenblad 77 (1973) blz. 125).
Nummer 771 van deze inventaris betreft de scheiding van het Huis te Bloe-
mendaal en Zomerzorg door mr. Frederik Hendrik van Berck en Marten
Steffens in 1803.
(7) Niet lang daarna bezocht Nina weer een wafelkraam, waarover zij echter
minder enthousiast was. Dat was op 20 september in Amsterdam: „Van
avond gingen we naar de kermis. Er is een „galerie de wafelkrams", waar
zich uitsluitend lieden van slecht allooi bevinden. Maar niettemin oordeelden
m'n oom en m'n vader dat er redenen waren ons daarheen te brengen, zon
der ons overigens daarover te hebben ingelicht. We lieten de huisknecht ach
ter ons lopen, om te laten zien dat we vreemdelingen waren. Ik heb gezien
wat voor 'n afschuw een slechte vrouw oproept. Die plek is inderdaad ver
schrikkelijk. Beide kanten zijn begrensd door winkeltjes die er uitzien als
een keuken. Aan de voorzijde bevindt zich de bazin, die bezig is aan een
grote oven wafels te bakken. Er is ook een klein kamertje waar men degenen
binnen laat die daar komen eten - men kan er ook bedden krijgen. In elk van
die winkeltjes bevindt zich een half dozijn foeilelijke meisjes, die zich op de
passanten werpen om ze uit te nodigen binnen te komen. Henri, die natuurlijk
geen dames bij zich had, werd bijna verstikt door die ongelukkigen."
(8) Van dit boekje, dat in 1824 zelfs een herdruk mocht beleven, luidt de
hoofdtitel Briefe an Nathalie iiber den Gesang. Het werd opgedragen - „in
tiefster Ehrfurcht" aan de Keizerin van Rusland, de Koningin van Pruisen en
aan een Prinses van Wallis.