293
Daaronder stralen wij.
Mijn licht gaat uit,
Ik ga naar huis,
Rabiemel, Rabamel, raboem.
Mooi uitklinkend in de „poésie pure" van zijn laatste regel, mag
het niet verwonderen, dat dit liedje ook gezongen wordt door
Marie-Cécile Moerdijk, onze volksliedzangeres op niveau.
Een heel contrast met een echt-kinderlijk scheidversje:
(XI) Hier woont een gierigaard (gulzigaard),
Liet-ie zich maar verslikken in z'n eigen baard!
De tweede regel hoort men ook anders: „Hangt met ze kont in 't
prikkeldraad!" of „Die alles voor zichzelf bewaart" of „Die de
kleine kinderen haat".
Net zo erg is:
(XII) Hier woont juffrouw Paardekop
Die vreet alles zelf op
(XIII) Hier woont juffrouw Bontekoe
Die moet naar het slachthuis toe.
Een „nieuwbouwkind", uit Haarlem-Noord, kent nog het over
oude:
(XIV) Daarboven in de hemel,
Daar hangt 'n zak met zemel,
Elke zemel kost een duit,
Daar komen alle gierigaards uit,
waar in de derde regel het oudere „een zakkie met kruit' voort
zet. Volgens Jan ter Gouwe (De Volksvermakenzit hier heel wat
achter. „Den cngelukkigen toch, die ten brandstapel gevoerd
werden, werd een zakje met kruit onder het kleed voor de borst
gehangen, en 't zakje met zemelen drukt broodgebrek' uit."
De scheidversjes worden vlijtig gevarieerd:
(XV) Hier woont juffrouw Kikkerbil,
Die niets geven wil
Die is met d'r gatje in 't water gevallen,
En die moet ons zo nodig Sint Maarten verknallen.
(XVI) Daarbij is ze een grote krent,
Want aan geven is ze niet gewend.
(XVII) God zal haar straffen