109 was indertijd een noviteit in de Republiek die door de schrijver van het stuk in de Mercurius in 1789 geïmponeerd werd vermeld. Slechts gedeeltelijk werd de fout van de kampioenen van de „bak steenmanie" hersteld. Alleen de facade en de ingangspartij aan de achtergevel werden opnieuw van een pleisterlaag voorzien. In 1885 werd het Museum voor levende Meesters in het Paviljoen gesloten. Wat de moeite waard was uit de collectie werd overge bracht naar het nieuwe gebouw van het Rijksmuseum in Amster dam. Daardoor kregen de beide andere musea, die sinds 1871 en 1877 in het Paviljoen gehuisvest waren, het Koloniaal Museum, en het Museum van Kunstnijverheid, aanzienlijk meer ruimte. De „Geschiedenis en Beschrijving van Haarlem", door F. Allan, geeft in het vierde deel, dat in 1888 uitkwam, een uitvoerige rondwandeling door het vernieuwde Koloniaal Museum. Het meest curieus is daaruit de volgende mededeling: „Buiten het gebouw, in den tuin van het Paviljoen, zijn in eene afgeperkte ruimte de gebouwen geplaatst, die, op V2 der natuurlijke grootte, eene voorstelling geven van een Indischen kampong Dit moet een van de eerste openluchtmusea in Nederland zijn geweest. In 1919 ging de verzameling over naar het Koloniaal Instituut te Amsterdam. Het Museum van Kunstnijverheid werd in 1926 op geheven. Tot de grote attracties van het Paviljoen behoorden de „Prinsesse- kamer" en de „Napoleonskamer", die als herinnering aan de vor stelijke bewoners van het huis, in 1907 voor het publiek waren opengesteld. Het is maar goed dat de eerbiedige bezoekers de werkelijke geschiedenis van deze vertrekken niet kenden. Uit een brief uit 1877, van de „Direkteur der Rijks verzameling van Mo derne Kunst", de kunstschilder E. Koster aan de minister van Binnenlandse Zaken, die berust in het Algemeen Rijksarchief, blijkt hoe de Prinsessekamer tot stand is gekomen: „Na het over lijden der Prinses is bedoeld Kwartier van de oprigting der Rijks verzameling af, voor korteren of langeren tijd later meer be paald des zomers betrokken en bewoond geweest door de Di recteuren C. A. Apostool en J. W. Pieneman waardoor het vertrek met belendend Kabinet niets buitengewoons heeft of eenig karakter draagt, dat er voor pleit om het in zijn oorspronkelijk-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1975 | | pagina 111