133
In het voorjaar van 1788 brachten de burgemeesters van Haarlem
de „kwijnende staat van de Fabricquen binnen deeze Stad" onder
de aandacht van de Staten van Holland, met het verzoek „om het
verval derzelve door toereikende subsidien of andere soelaazen op
te beuren, ten ijnde de vrees weg te neemen, dat de steeden welke
haar bestaan uit de Fabricquen moeten zoeken, door verloop van
tijd geen onnutte meedeleeden van Staat werden"1).
Een dergelijke noodkreet was niets ongewoons in de Hollandse
industriesteden in de 18e eeuw. De achteruitgang in de handel en
scheepvaart moge dan slechts relatief zijn, in de nijverheid is de
teruggang ook absoluut2). Dit blijkt ook uit de enorme afname
van de bevolking van steden als Leiden, Haarlem, Delft en Gou
da. Haarlem, dat in 1732 nog 42.600 inwoners had, telde er in
1795 nog niet de helft!3).
De oorzaak van deze achteruitgang is vooral structureel: vernieu
wingen zijn zeldzaam, terwijl de buitenlandse concurrentie sterk
toeneemt, gesteund door mercantilistische maatregelen4).
Haarlem was een textielstad. De linnen- en lakennijverheid maak
ten er in de 17e eeuw een grote bloei door. In de directe omgeving
van de stad, achter de duinenrij, trof men de beroemde Haarlemse
linnenblekerijen aan. Geen van deze industrieën ontkwam aan het
verval van de 18e eeuw. Waren er in 1730 nog 3000 weefgetou
wen voor linnen en zijde, in 1753 waren dat er nog maar 900,5)
en ook daarna zette de teruggang door. De Haarlemse lakennij
verheid was in 1753 al geheel verdwenen6).
De blekerijen, die bekend stonden om hun ongeëvenaarde kwali
teit, konden de concurrentie uit de Zuidelijke Nederlanden en
Frankrijk niet doorstaan7). In het begin van de 18e eeuw waren er
nog 18 a 20, in 1768 nog slechts 108), en in 1789 nog 89). Ook
kleinere bedrijfstakken, zoals de zeepziederij, hadden het in deze
tijd zwaar te verduren10).
Natuurlijk werden er pogingen tot herstel gedaan. De stadsrege
ring drong regelmatig op overheidssteun aan (zie boven), maar de
Staten van Holland waren daartoe weinig genegen en in staat11).
I. HAARLEM AAN HET EIND VAN DE ACHTTIENDE EEUW
Sociaal-economische toestand