149
notoirlijk aan 't Volk toekomt, zoude behoren te worden gearres
teerd'^).
De burgerij reageerde enthousiast met een adhesie-adres, voorzien
van 1289 handtekeningen20). In Den Haag werd het voorstel ech
ter getraineerd. Op 24 april stelden burgemeesters de vroedschap
voor een commissie in te stellen tot onderzoek naar de „wettigen
en noodzakelijken invloed van Haarlems burgeren en ingezetenen
op hunne vertegenwoordigers". Het voorstel werd aangenomen:
Haarlem was niet van plan te wachten tot een provinciale regeling
tot stand was gekomen.
De vroedschap benoemde een commissie van 8 leden, bestaande
uit burgemeester Van Dam, de vroedschapsleden De Lange,
Kuits, Camerling en Van Styrum, de tweede pensionaris Van de
Kasteele en de stadssecretarissen Van Schuijlenburch en Gras-
winckel27). Pieter Leonard van de Kasteele was waarschijnlijk
voorzitter: hij trad althans als rapporteur aan de vroedschap op.
Veelbetekenend is de aanwezigheid van Joan Anthonie Graswin-
ckel in dit gezelschap. Al enige maanden voor de instelling van
deze commissie had hij zijn ideeën over de magistraatsbestelling
en volksinvloed in Haarlem te boek gesteld, zoals Pieter Paulus
dat voor Alkmaar deed.
Graswinckels studie is een lokale versie van „Grondwettige Her
stelling"28). Net als de schrijvers van dit in 1784 anoniem ver
schenen boek, betoogt hij dat de juiste regeringsvorm uitsluitend
is af te leiden uit de geschiedenis. Aan de hand van de privileges
van de stad tracht hij aan te tonen dat: 1) de invloed van de
(gegoede) burgerij op de regering nooit wettig is afgeschaft en 2)
de electie van burgemeesters en schepenen aan de stad toekomt
en niet aan de stadhouder29).
Tot diep in de 16e eeuw had de burgerij invloed op de regering,
althans de „Ryckdommen, Capiteynen van Schutteryen en andere
van den gemeenen Burgerye"30). Bovendien is er een octrooi uit
1651 van de Staten van Holland, sinds de afzwering van Philips II
de wettige souverein31), dat de electie van burgemeester en sche
penen aan de vroedschap reserveert32). De stadhouders hadden in
1672 en 1751 dan ook niet het recht deze electie aan zich te
trekken, daar zij daarmee in de rechten van de souvereine Staten