164
te geven aan de verknochtheid aan het Oranjehuis. Enige regels
luiden:
Hij is en blijft ons' Prins, laat niet aan hem verhinderen
Bewaard zijn Echtgenoot, en ook zijn Drietal Kinderen13)
Dat er geen gróte ordeverstoringen ontstonden was vooral te dan
ken aan de schutterij, die nog bewapend was en de orde bleef
handhaven14). Voorlopig werd aan de Statenresolutie van 20 sep
tember „tot dissolutie en ontwapening van de respective Genoot
schappen van Wapenoeffening" geen uitvoering gegeven, ook niet
toen de Staten de stadsbesturen de opdracht gaven binnen 24 uur
de wapens van vrijcorpsen en schutterijen in beslag te nemen15).
Ondanks deze bescherming achtte de burgerij het over het alge
meen raadzaam zich met oranje linten en kokardes te tooien, om
molestatie te voorkomen. Slechts enkelen droegen het „gehate
oranje" nog niet16). Voor hen moet het buitengewoon beschamend
zijn geweest dat de Krijgsraad besloot dat de schutters oranje
moesten dragen „tot voorkoming van alle schijn van partij
schap"17).
De Pruisen in de stad
De „val" van Haarlem was dus al een feit voordat één Pruisisch
militair door de poort was gekomen. Op 4 oktober kwamen ze
dan: een bataljon Zwitserse Gardes, het bataljon Saxen-Gotha,
een detachement Gardes Dragonders en een aantal Huzaren18)
trok zonder toestemming van de burgemeesters maar mèt patent
van Zijne Doorluchtige Hoogheid, de Prins van Oranje,19) de
Houtpoort binnen. Schepers berekende dat er omstreeks half ok
tober ca. 670 soldaten ingekwartierd waren, maar dat hoeven niet
dezelfde geweest te zijn die op 4 oktober de stad „opeisten". Van
der Vinne noemt een getal van 1000 man, maar als buitenstaan
der deed hij niet meer dan schatten.
Onmiddellijk was het gedaan met de betrekkelijke rust in de stad.
De „smalle gemeente" had nu een machtige bondgenoot gekregen.
Het is niet te verwonderen dat de relletjes van de vierde oktober
vooral tegen de schutterij gericht waren, die, als was ze sinds kort