178
voor Canter Camerling, die toch grote verantwoordelijkheid droeg
voor de aanhouding van de Prinses, en als één der „auteurs"
daarvan uit zijn ambten ontslagen werd. De vrees voor vervolging
moet niet erg groot zijn geweest, want nergens blijkt dat er voor
aanstaande Haarlemmers onder de refugié's waren, die in 1787
naar de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk vluchtten. In zijn
brochure over de uitgewekenen in Frankrijk, tot op heden helaas
de enige literatuur over dit onderwerp, vermeldt Mr. J. Dirks
slechts éénmaal Haarlemmers. In 1788 zouden er 15 in St. Omer
geweest zijn (op een totaal van 1298 Nederlanders)2). Men beden
ke daarbij dat de meest vooraanstaande vluchtelingen zich in Pa
rijs bevonden,3) en daar treffen we voor zover bekend geen Haar
lemse patriotten aan. In Brussel verbleef de boekhandelaar Jan
van Walré, die daar in 1788 heen trok. Het is niet waarschijnlijk
dat hij vluchtte om vervolging te ontgaan, het ging eerder om een
tijdelijke vrijwillige ballingschap. Van Walré had patriotse dicht
werken geschreven (zoals „Aan Haarlems uitgetrokken Man
schap", dat in 1786 in de Post van den Neder-Rhijn was versche
nen) en was kapitein in „Pro Aris et Focis". In 1790 of nog
eerder was hij weer terug in Haarlem4). In 1795 speelde hij een
belangrijker rol, toen hij in de Municipaliteit werd gekozen; in
1787 hoorde hij nog niet tot de belangrijkste patriotten. Op verge
lijkbare wijze ging Graswinckel vrijwillig in ballingschap.
De amnestie die de stadhouder afkondigde leek te wijzen op een
soepeler houding en een poging tot verzoening. Het was echter
slechts schijn. Niet alleen waren er op de amnestie zeer veel uit
zonderingen, in Haarlem waren het uitsluitend de oproerkraaiers
van 4 oktober, die er van profiteerden. Davidszoon en de drie
andere veroordeelden werden op 21 januari 1788 vrijgelaten-1).
Het „verzoenende gebaar" had dus tot gevolg dat de partijgangers
van Oranje vrijuit gingen! Acht jaar later vertolkte Adriaan Loos-
jes de mening van de patriotten over deze amnestie: „De dienaar
der Staten gaf, jaa! op derzelver naam, maar even als ware hij een
souverein Vorst eene zoogenaamde Amnestie ,"6).
Geen verzoening dus, de „partijschap" bleef, zij niet openlijk, de
burgerij in twee kampen scheiden. Politieke tegenstellingen en de
wrok over de Pruisische interventie maakten verzoening onmoge-