stad", maar de rechten van de mens vormden in 1795 de grond
slag van de vernieuwingen in het regeringsbestel! Na de revolutie
moest een maatschappij ontstaan die „gegrond (was) op vrijheid
en gelijkheid". Het resultaat was een regeringsreglement (het pro
visionele) dat in menig opzicht zeer modern te noemen is. Vooral
het zeer ruime kiesrecht is daar een voorbeeld van.
Deze radicalisering ten opzichte van de patriottentijd is des te
opmerkelijker omdat zij die de leiding hadden van de voorberei
dingen der omwenteling, allen „veteranen" waren van 1787. Dit
toont aan dat de politiek van de stadsregering in de restauratiepe
riode 1787-1795, die gericht was op de bestrijding van gevaarlij
ke denkbeelden (natuurlijk) geen enkel resultaat had gehad.
De rol van de aristocratische patriotten in de patriottentijd in
Haarlem al gering was in 1795 definitief uitgespeeld. Zij had
den zich in de tussenliggende periode teveel gecompromitteerd
om na de revolutie nog een rol te kunnen spelen. Nu deed zich
een geheel nieuwe politieke tegenstelling voor: die tussen gematig
de en radicale democraten. Terwijl de gezeten burgerij voor het
merendeel streefde naar consolidering van haar nieuw-verkregen
politieke rechten, kwam een nieuwe bevolkingsgroep, die zich tot
dan toe nog nauwelijks had kunnen roeren, in beweging: kleine
middenstanders en ambachtslieden. Een deel van hen was georga
niseerd in de Volksclubs, waarvan de leiding uit intellectuelen
(zoals De Koning en Loosjes) en vermogenden bestond. Hun eer
ste poging om politieke invloed te krijgen (en te behouden) mis
lukte echter. Hoewel zij nauw bij de omwenteling betrokken wa
ren geweest werd deze groep al na enige maanden van de stadsre
gering uitgesloten. Vooral het niet bezoldigen van het stadsbe
stuur en de kiesrechtbeperkingen brachten de stadsregering ook
na de revolutie „by uitsluiting in handen der ryken en vermogen
den."
R. Daalder
217
Noot
(1 (Rapport van de Commissie ter Revisie van het PRR, p. 23.