232 het algemeen geschrapt, daar dit ons bekend is en daar deze infor matie meestal verouderd is. Anders is het echter met de subjectie ve informatie die Dethmar geeft. Hoe beleefde hij Haarlem, zo'n 150 jaar geleden? Een opmerking bijvoorbeeld over diligences „die er tegenwoordig weinig meer gezien worden"maar die, zo ze er al zijn, slechts stapvoets door Haarlem mogen rijden, „omdat de losse grond het snelle rijden van zware rijtuigen niet verdragen kan en de huizen daardoor in eene trillende beweging geraken" geeft een interes sant tijdsbeeld en ook een informatie die uit andere bron niet zo gemakkelijk vergaard zou kunnen worden. Dit geldt ook voor het gerecht „waterzoodje" dat men in Lisse in een herberg nuttigde. Interessant ook is Dethmar's kijk op de economische situatie van de stad en zijn opmerkingen over de Haarlemse Courant. Voor veertien gulden bleek men als bezoeker van de Grote Kerk een organist te kunnen bestellen om een privé-orgelconcert te organiseren! Maar we zullen nu Dethmar zelf aan het woord laten: Leiden en Haarlem staan met elkander in verband door vaarten, waarin op bepaalde uren trekschuiten heen en weder varen. Vroe ger maakte men daar veel gebruik van; thans is dit het geval niet meer, nu men op onderscheidene wijzen, vooral met den spoorwa gen zoo snel kan reizen. Door de laatste wijze van reizen is men echter niet meer in de gelegenheid gesteld, om eene streek be hoorlijk te overzien en te leeren kennen. Om ten minste een merk waardig punt goed in oogenschouw te nemen, stapte ik uit mijn Noten 1) Dethmar werd geboren te Kleef op 24-1-1773 en was vanaf 1796 predi kant te Hueth bij Kleef geweest (G.B. Winer, Handbuch der theologi- schen Literatur, deel II, 1840, kolom 490). 2) J.N. Jacobsen Jensen, Reizigers te Amsterdam, Amsterdam 1919, blz. 222, noot 2. 3) Algemene Konst- en Letterbode, 1838, deel I, blz. 371-375 en 386-388. 4) Voor de minder goede verstaander: met het stempel „afgevoerd" erover heen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1975 | | pagina 234