aan bevalligheid gewonnen, en lokt in den zomer steeds vele
vreemdelingen, inzonderheid de nabijzijnde Amsterdamsche we
reld tot zich. Eene menigte logementen en koffijhuizen in de na
bijheid der stad trekken daar groote voordeelen van. Rijtuigen en
paardrijders, gaanden en komenden, wandelenden en in de scha
duw der boomen gezetenen, zangers en muzijkanten bezielen het
bosch, en bieden oog en oor eene aangename afwisseling aan. Op
den kermistijd komen daar nog schouwburgen, muzijkgezelschap-
pen, paardenspellen en beestenspellen, marionetspelers en koord
dansers bij, en geven der groote, hier verzamelde menigte van
toeschouwers gelegenheid genoeg, om zich te vermaken en uit te
spannen.
Diligences, die er tegenwoordig weinig meer gezien worden, mo
gen slechts stapvoets door de stad rijden, omdat de losse grond het
snelle rijden van zware rijtuigen niet verdragen kan, en de huizen
daardoor in eene trillende beweging geraken. Aangenaam is de
indruk, dien de straten en huizen op den vreemdeling maken:
want de zindelijkheid der gebouwen, waarvan vele met schoone
spiegelglasruiten prijken; de goedgekleede en welvarende men-
schen, die men ontmoet, de herinnering van zoo vele lotgevallen,
waar deze stad in deelde, zijn zeer aantrekkelijk en wekken het
verlangen op, om zich hier eenigen tijd op te houden. En daarom
laat ik het er niet bij berusten, om u slechts eenig narigt van een
kort bezoek te geven; veeleer wil ik het gewigtigste, dat mij bij
mijn herhaald bezoek dezer stad is voorgekomen, te zamenvatten
en u dat in een' volgenden brief mededeelen, dien ik u zal schrij
ven op een zomerverblijf, waar ik genoodigd ben, en van waar ik
meermalen een uitstapje in de nabuurschap en in de stad gemaakt
heb.
In het niet zeer groote zomerverblijf van mijn gastvriend, dien
men voor een millionair houdt, heerschte geene in het oog loopen-
de pracht, of verkwistende weelde. Dat geeft er wel het aanzien
van bekrompenheid aan, die echter niets anders dan het gevolg is
van den gezonden, eenvoudigen smaak van de vrouw des huizes
en geenszins van eene noodzakelijke spaarzaamheid. Aan gouden
en zilveren vaatwerk, aan rijtuigen en paarden, aan reisgenoegens
en andere vermakelijkheden wordt overigens geld genoeg besteed.
234