Het lijnwaad, dat ik hier in huis zag, was een bewijs voor de
deugdelijkheid der Haarlemsche bleekerijen, en de paardenstal en
het koetshuis bewezen mij toereikend, dat ik niet bij menschen
logeerde, die zich behoefden te bezuinigen. De heer des huizes is
een hartstogtelijk liefhebber van paarden, en het eerste, dat ik
zien moest, toen ik naauwelijks mijn intrek bij hem genomen had,
waren zijne rijtuigen en paarden.
Zoo vriendelijk en gemeenzaam mijn gastheer voor zijne dienst
boden was, zoo geraakt was hij over het kleinste verzuim en de
geringste nalatigheid. Een vlek op een rijtuig, een weinig onkruid
op het pad, een lepel zonder glans werden schier als hoofdzon
den beschouwd en bestraft. De bedienden hadden daarentegen
ook hunnen trots. Het kwam hun te vernederend voor, achter op
het rijtuig te staan; zij moesten in een daaraan hangenden bak
zitten. Eens was ik in de gelegenheid, onderscheidene dienst
knechts in hun^besloten gezelschap (coterie) waar te nemen. Daar
leidden zij een zeer vrolijk leven, lieten zich bedienen, als waren
zij hunne heeren zelve, en wilden niet, dat men hen bij hunnen
eigen naam, maar bij dien van hunne heeren noemden. Even als
bij ons, waar de een zich Graaf W., de ander Baron B., een derde
heer v. G. laat noemen. Als carricaturen bootsten zij hunne hee
ren na, en maakten zeer scherpzinnige aanmerkingen op de
hoofden van hunne huizen, spotteden met de zwakheden en gebre
ken hunner heeren, of spraken ook met hooge achting over de
goede zeden van hun huis en die er de hoofden van waren. De
grootste geheimen en de vertrouwelijkste tafelgesprekken kwamen
voor den dag.
Ik zou in dit huis op den duur meer huisselijk geworden zijn,
wanneer mijn goedhartige gastheer niet op allerlei verstrooijingen
voor mij bedacht was geweest, en ik niet gansche dagen had door-
gebragt, om de merkwaardigheden der naburige stad en van den
omtrek te leeren kennen. Eens reden wij met onderscheidene rij
tuigen uit, waartoe - dit verstaat zich van zelv' - huurrijtuigen
gebruikt werden. Men was toch bezorgd voor de rijtuigen, dat zij
bemorst, de heerlijke paarden, dat zij in vreemde stallen door
slecht voeder of aanstekende kwalen in gevaar gebragt zouden
worden, of dat zij zich in het zand te zeer vermoeijen zouden. Het
235