dat al waar is voor 1976, hoe mooi moet het hier dan niet vroeger
geweest zijn? „We reden onder het lommer van de Rijksstraatweg,
toen nog één lange, eindeloze laan, met een dubbele bomenrij, tot
Velsen toe. Daar kwam je langs het dorp Oud-Schoten, waar de
reizigers verzocht werden even uit te stappen, om de stoomtram
gelegenheid te geven wat uit te blazen en een aanloop te nemen
voor het hoge bruggetje over de Jan Gijzenvaart" (Prenen).
„Wij hadden de grote reigerkolonie van het landgoed ,Beecken-
steyn' onder Velsen ontdekt. Maar ook veel dichter bij honk had
den wij een dichtbevolkte reigernederzetting. Deze was al sinds
dag en jaar gevestigd in het bos van het klooster aan de Schoter-
weg" (Strijbos).
„Aan het einde van de Leidsestraat ging het over de spoorweg
overgang en langs de Houtvaart Aan de overkant van de
Houtvaart lagen de uitgestrekte bollenvelden tot aan de einder,
waar de zware beuken van het landgoed ,Elswout' opdoem
den Op het weiland ervoor de hoge paal met het nest van
het ooievaarspaar, dat daar de gehele zomer troonde" (Strijbos).
„Johan liep ver in de landen, die de buurt om Haarlem vormen.
Meestal was hij op wegen in het westen, bij Overveen, dat in den
voorzomer een zonnig wonder van bloemenkleuren was, of bij
Elswout, donker vol bosschen als wouden" (J. I. de Haan).
„Als ik naar rechts keek kon ik de duinrand van Bloemendaal
zien, waar boven op een heuvel een in het zonlicht wit klooster
stond, dat een lichte klok had" (Joyce en Co.).
Van Deyssel nuanceert al deze opwinding wat. „Met die omstre
ken kan men even dweepen om er daarna de gewone vriendelijke
waardering voor te behouden". Hij constateert slechts dat Haar
lemmers nauwelijks verder kijken dan hun eigen omgeving, en
dus Maar toch moet ook Van Deyssel tot de conclusie komen
dat .het leven er gezellig (is). Het is er aangenaam".
Maar dan nu toch de stad zelf. Het is opvallend hoezeer ook de
meest recente literatuur zich beperkt tot het oude gedeelte. Blijk
baar heeft het hele gebied boven het station, het gebied ten oosten
van het Spaarne, zo weinig eigen karakter dat zij althans de schrij
vers nauwelijks hebben kunnen inspireren. Toch is hier ook nog
206