zefkerk en van het Amsterdamse Begijnhof. Gevraagd en onge
vraagd schonk hij zijn aandacht aan vele parochie-archieven, want
belangstelling hiervoor is nu eenmaal niet de sterkste zijde van de
actieve zielzorgers. Wat kon hij heerlijk mopperen over hun non
chalance in deze en over de vernietigende resultaten van de
schoonmaakijver en opruimwoede van pastoriebewoners. Toch
wist hij menig keer zaken te redden of de beheerders over te halen
belangrijke onderdelen van hun archief op het bisdom te depone
ren, om ze voor wetenschappelijk gebruik meer toegankelijk te
maken.
Temidden van al deze bedrijvigheid bleef hij publiceren: een
boekje over ,,De Sint Engelmunduskerk, de moederkerk van
Zuid-Kennemerland" (1958), artikelen in de: Bijdragen voor de
geschiedenis van het Bisdom Haarlem (vanaf 1954 was hij
hiervan redactielid en toen dit tijdschrift in 1958 opging in het
interdiocesane „Archief voor de geschiedenis van de katholieke
kerk in Nederland", kreeg hij ook hier een plaats in de redactie)
in de: Analecta van het bisdom Haarlem, Sursum Corda, het
Jaarboek Haerlem en in diverse kranten. Wij denken hier aan
„De residenties van de bisschoppen van Haarlem in de loop der
tijden", „Honderdnegentig jaar Pro Nobis et Posteris", „Jans
straat 79 en zijn bewoners", „Sint Bavo, patroon van Gent en
Haarlem" en „Wie is de patroon van de schrikkeljarigen?".
Bij gelegenheid van zijn 40-jarig priesterfeest, op 21 mei 1961,
werd hem de onderscheiding toegekend van „Kapelaan van Zijne
Heiligheid de Paus", om, zoals bisschop Van Dodewaard het uit
drukte „uw titanenwerk voor ons archief te eren". Sindsdien was
hij „monseigneur" en hij droeg het aan deze onderscheiding ver
bonden „paars" met graagte.
Op 25 maart 1965 werd hij op de meest eervolle wijze uit zijn
functie ontslagen. Hij vestigde zich te Wervershoof „cum dignita-
te", maar „sine otio", want hij bleef nog geregeld het archief van
het Begijnhof in Amsterdam bijhouden en hij werd zelfs benoemd
tot gemeentearchivaris van Wervershoof, om het hele archief daar
te inventariseren. De beschrijving ervan, een boek van 120 blad
zijden, publiceerde hij in 1967, terwijl later nog een artikelen
reeks over het Gemeentewapen verscheen in het plaatselijk week-
35