behandelen kreeg. Nauwelijks was het pakhuis van Dyserinck ge
sloopt en was bovengenoemde gevelsteen verdwenen of er kwam
bericht binnen, via de directeur van het Frans Halsmuseum, de
heer G.D. Gratema, dat de regenten van het Frans Loenen-Hofje
geld nodig hadden en van plan waren daartoe het goudleer behang
uit hun regentenkamer te verkopen. Gezien de protesten hiertegen
verklaarden regenten zich bereid het goudleer te laten zitten wan
neer men van de protesterenden 4.000,zou krijgen. „Haer-
lem" verklaarde zich bereid aan deze „chantage" een woord
dat overigens bepaald niet gebruikt werd 40, bij te dra
gen110), maar de affaire was wel aanleiding in de volgende leden
vergadering tot een voorstel van het lid J.W. Dingemans een mo
tie aan te nemen, dat een openbaar lichaam geen historisch bezit
te gelde mag maken voor het sluitend maken van een begro
ting111).
Later in 1925 wordt bericht dat het bedrag niet bijeengebracht
kan worden zodat geen gebruik gemaakt zou worden van de toe
zegging van „Haerlem"112). Hoe regenten het hebben kunnen op
lossen is mij niet bekend, maar het goudleer is gelukkig nog steeds
aanwezig.
39 Paviljoen, 1924
In 1924 kwam de toekomst van het Paviljoen aan de orde in
verband met de plannen van het provinciaal bestuur om daar zijn
zetel te vestigen. „Haerlem" nam contact op met het Rijksbureau
voor de Monumentenzorg en dit bureau bereikte, in overleg met
de Rijksbouwmeester, dat de gehele bel-étage „de eenige van
belang" ongeschonden zou blijven113).
40 ,,De Adriaan"1925-1969
Begin 1925 werd bekend dat de bekende molen De Adriaan aan
het Spaarne, een molen die het stadsbeeld ter plaatse zeer aan
trekkelijk maakte, verkocht zou worden. De secretaris, J.L Tade-
ma, trad in overleg met mr P.G. van Tienhoven, voorzitter van de
toen twee jaar oude vereniging „De Hollandsche Molen 114). Ge
volg was dat de voorzitter De Breuk in de bestuursvergadering
van 25 mei 1925 meedeelde dat die avond de molen „De Adri-
171