eeuwen geleden: een schamel schuurtje, dat langs een steenen trap toegang verleent tot een grooten gewelfden kelder. Het vermoeden bestaat dat onder den omringenden grond nog vele gemetselde gedeelten van het voormalige kasteel aanwezig zullen zijn; in elk geval loopt onder het bouwland een gemetselde gang." De eigena resse mevrouw Van der Wijck deelde „Haerlem" mee dat deze overblijfselen de laatste tijd zeer ernstige tekenen van verval ver toonden en dat haars inziens gevaar voor instorting dreigde. Of dit onderzoek heeft plaatsgevonden en wat het resultaat was wordt niet meegedeeld226). In 1971 werden de fundamenten door de afdeling Haarlem van de Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis op gegraven, onder leiding van de Rijksdienst voor het Oudheidkun dig Bodemonderzoek227) en in 1975 werd ter plaatse een gedenk plaat aangebracht. 88 Poort Proveniershuis, 1937 Op instigatie van het lid prof. dr F.W. Hudig te Aerdenhout richtte „Haerlem zich in 1937 tot B en W van Haarlem met het verzoek de ontsierende verkeers- en andere borden „welke de poort die toegang geeft tot het Proveniershuis aan de Groote Houtstraat ontsieren, te doen verwijderen, dan wel op zoodanige wijze te plaatsen en te groeperen, dat dit poortje, een zeer merk waardig werk van den grooten bouwmeester Lieven de Key, weer geheel tot zijn recht komt". Verder verzocht „Haerlem" in de poort een bord aan te brengen met de naam „Aspoort" erop, „waardoor een oude benaming in eere zou worden hersteld". Met beide voorstellen gingen B en W akkoord228). Er hangt even wel nog steeds een zeer ontsierend verkeersbord! 89 Sloping Slapermolen te Spaarndam, 1938 Pogingen van „Haerlem" in 1938 om de Slapermolen te Spaarn dam, eigendom van het Hoogheemraadschap Rijnland, te redden, mislukten. Overleg met „De Hollandsche Molen", de schoon heidscommissie en Openbare Werken leverden geen resultaat op »bij gebrek aan middelen Op 1 november 1938 begon de sloop van de molen229). 220

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1977 | | pagina 222