De brand van 1576 De meeste steden in ons land kunnen in hun geschiedenis wijzen op enkele grote stadsbranden, waarbij grote delen van deze steden zijn verwoest. Ook Haarlem heeft dergelijke branden gekend. Zo is in 1328 de gehele stad in vlammen opgegaan en gingen in 1347 en 1351 eveneens grote delen van Haarlem verloren. In de laatst genoemde brand werd o.a. het stadhuis verwoest. Dat een brand in de Middeleeuwen zo gemakkelijk vat op de stad had, was op zichzelf niet zo vreemd. De stad was immers een samenraapsel van meest houten gebouwen. Stenen huizen waren aan de zeer rijken voorbehouden en vormden een uitzondering. Het gebruik van open vuur voor koken en verwarming en het kaarslicht leverden al gauw een ongeluk met verstrekkende gevolgen op. Men was dan ook verplicht om de vuren 's nachts te doven. De middelen van de brandweer om het vuur tegen te gaan waren maar zeer eenvoudig. Iedereen was verplicht tot het bezitten van emmers, die in geval van brand konden worden gebruikt om water naar het vuur te brengen. Dat water moest dan wel uit het Spaarne, een van de grachten of uit de waterput gehaald worden, wat de snelheid van het blussen natuurlijk niet bevorderde. In geval van brand was men erg radicaal met het omtrekken van belendende percelen om het uitbreiden van de brand tegen te gaan. Overal in de stad hingen ladders om op de daken van de huizen te kunnen komen om die te slopen of van daaruit een brand te helpen blussen. Als de brandklok luidde trok iedereen naar de brand toe en had dan de verplichting om aan het blus- singswerk deel te nemen. Het grootste gevaar dreigde 's nachts, als de burgers sliepen. Daarom werd de toren van de Sint Bavo iedere nacht bezet door twee trompetters, die over de stad waakten en alarm sloegen, wanneer zij ergens in de stad vanuit hun hoge standplaats brand waarnamen. Speciaal voor hen was er in de toren een bedstede, zodat zij om beurten konden rusten. De laatste zeer grote stadsbrand in Haarlem vond plaats op 23 319

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1977 | | pagina 321