Tijdgenoten over Haarlem VII. De Zweedse astronoom Bengt Ferrner, 1759 Bengt Ferrner (1724-1802), die zowel van vaders- als van moederszijde uit een familie van predikanten stamde, werd in 1742 student te Upsala. De traditie werd echter niet voortgezet want we zien hem colleges volgen bij Samuel Klingenstjerna, professor in de wiskunde en bij de astronoom Marten Strömer. In 1751 werd hij aangesteld tot observator aan de sterrenwacht in Upsala, vijfjaar later nam hij het professoraat van Strömer te Upsala waar. Twee jaar daarna nam hij de uitnodiging aan van Johan Hendrik Lefebure, een rijk Zweeds industrieel en bankier, om zijn zoon Jean (geboren in 1736) op een buitenlandse reis te vergezellen. Zij vertrokken in augustus 1758 uit Stockholm en kwamen daar in december 1763 weer terug. In die vijfjaar hadden zij Denemarken, Noordwest-Duitsland, Nederland, Engeland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Bohemen,. Saksen, Brandenburg en Pommeren bezocht. Ferrner nam zijn kans waar en liet zich overal uitgebreid infor meren over de stand van zaken wat betreft de sterrenkunde, terwijl hij kontakten legde met de beroemdste geleerden uit die tijd. Bij zijn terugkomst in Zweden werd hij ontvangen door koning Adolf Frederik, koningin Louisa en kroonprins Gustaaf. Hier moet hij zo boeiend over zijn reis hebben verteld en zo n gunstige indruk hebben gemaakt, dat hij voortaan de gouverneur van de kroon prins ter zijde mocht staan. Na de dood van de gouverneur in 1765, volgde Ferrner hem op totdat de kroonprins in 1777 als Gustaaf III de regering aanvaardde. Tot zijn dood (1802) is Ferrner ambteloos burger gebleven zodat hij volop tijd had om zich aan zijn studie te wijden. Doch hij las meer dan hij zelf publiceerde. Behalve wat redevoeringen en verhandelingen, is een uitvoerig dagboek in vier delen van ~ijn buitenlandse reis bewaard gebleven, dat zich op de Koninklijke Bibliotheek te Stockholm bevindt. Pagina 92 tot en met 175 van het eerste deel handelen over zijn 323

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1977 | | pagina 325