boven het IJ. Hieraan kleven echter allerlei bezwaren: o.a. aantasting van het milieu, toenemend forensenverkeer. 3. De fabriek: brood op de plank In 1900 bezat Haarlem een gevarieerde industrie, waarin een groot deel van de beroepsbevolking zijn brood verdiende. Tal van nieuwe industrieën zijn in het laatste kwart van de vorige eeuw opgericht. Met name de metaalindustrie en de grafische industrie zijn sterk uitgebreid. Ook de gemeentebedrijven zorgden voor een toenemend aantal arbeidsplaatsen. Haarlem werd steeds meer een industriestad. Dit in weerwil van het gemeentelijk beleid: nog in 1913 werd gesteld dat Haarlem geen fabrieksstad mocht worden. Zo wees de Gemeente de vesti ging van een industriegebied en overlaadhaven in de Waarder- polder af. In het algemeen ontwikkelde de industrie zich voorspoedig, onderbroken door moeilijke perioden, zoals de Eerste Wereld oorlog en het begin van de twintiger jaren. Ook voor Haarlem begon in 1930 een slechte periode: de crisis. 4. Stadhuis: Hoge hoeden en petten Aan het begin van deze eeuw was het grootste deel van de bevol king nog uitgesloten van het kiesrecht. In 1903 mochten slechts 7702 mannen meestemmen voor de gemeenteraad, op een bevol king van 68150. In het algemeen waren het de welgestelden en ontwikkelden die kiesrecht hadden. Het was de socialistische arbeidersbeweging, die de leiding gaf aan acties voor algemeen kiesrecht. In plaatselijke en landelijke betogingen werd deze eis kracht bijge zet. Ook vooruitstrevende liberalen hadden algemeen kiesrecht in hun program. In 1917 werd het algemeen kiesrecht voor mannen ingevoerd. Twee jaar later kregen ook vrouwen dit recht. In 1923 waren er 40.174 kiesgerechtigden op een bevolking van ruim 80.000. 5. Op de rand van armoede Rond 1900 leefde een groot deel van de Haarlemse bevolking nog 401

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1977 | | pagina 403