Cees Straus
beschouwden. Toch werd Steehouwer daarmee onrecht gedaan,
want als pleitbezorger van de kunst in haar breedste facetten
toonde hij in zijn vele honderden kritieken een opmerkelijke soli
dariteit met de kunstenaars. De redactie was daarvoor niet zijn
voornaamste werkterrein, wel de galerieën en musea waar hij zijn
vrienden trof en vooral thuis, de stijlvolle woning aan de
Heerenweg in Heemstede waar hij en zijn vrouw immer een
hartelijk welkom boden aan hen naar wie hun wederzijdse
belangstelling uitging. Een interesse die veel facetten heeft gehad,
maar waarvan toch vooral de filosofie en met name een sterke
voorkeur voor het bovennatuurlijke zijn grote liefde had.
Praten met Hein Steehouwer was steevast het uitkomen op
vragen over leven en dood waarbij hij een grote rol toeschreef aan
begrippen als magie, esoterisme en occultisme. Meer dan de
schijn der dingen fascineerde hem de waarheid die achter elke
oppervlakkige waarheid schuilt en Steehouwer was er de mens
naar om bijzonder diep achter fagades te graven. Hij kon daarbij
in de verschillende kunstdisciplines die ogenschijnlijk niets met
elkaar te maken hadden raakvlakken aantonen met een gelijke,
filosofische aard.
De relatie van de kunst tot de filosofie heeft Hein Steehouwer
naast zijn kranteartikelen uitgewerkt in twee boeken. Hij debu
teerde enkele jaren geleden met een studie die baanbrekend zou
worden voor het metarealisme. Door dit begrip diepgaand te
verklaren en te kwalificeren, gaf hij vorm aan een schildersbewe
ging die nu algemeen als zodanig wordt aangeduid. In een snel
daaropvolgend boek werkte hij een van zijn vele ideeën over het
metarealisme uit: de relatie die er bestaat tussen de schilderijen
van Johfra en de tekens van de dierenriem.
Steehouwer vormde na Otto B. de Kat en Bob Buys de derde na
oorlogse generatie van kunstcritici bij Haarlems Dagblad. Stellig
is hij van hen de meest geprofileerde geweest, al ging zijn behoefte
naar eigen zeggen niet veel verder dan om „de gewone man" in te
wijden in de geheimen van de schone kunsten.
432