464
Haarlemsche Hulpbank opgeheven (15 augustus 1977)
Een instelling, die door het liefdadige karakter in stilte werkte, is verdwenen. De
Haarlemsche Hulpbank, op 12 december 1849 opgericht, is na een werkzaam
heid van bijna 130 jaar ten bate van veel stadgenoten met ingang van 1 oktober
1977 opgeheven, nadat het bestuur daartoe op 15 augustus een besluit had geno
men. Het batig saldo zal aan het Rode Kruis worden aangeboden.
Volgens de eerste statuten was het doel der bank: „nijvere lieden door geldelijke
voorschotten in staat te stellen hun brood te verdienen of hun verdiensten uit te
breiden. De voorschotten worden alleen verleend aan lieden die kunnen lezen en
schrijven en geen sterke drank verkopen.
De bank is opgericht in een tijd dat welgestelden het als een sociale plicht
beschouwden minvermogende stadgenoten aan geld te helpen. Tot het einde van
het bestaan is de bank een instelling gebleven voor de kleine man. Zij maakte
gebruik van het kapitaal, dat 128 jaar geleden 46.600 gulden bedroeg. Het kapi
taal was verdeeld in stukken van 50 gulden en was de laatste tijd in handen van zes
instellingen en Haarlemse families of hun erven. De rente was vroeger drie procent
voor belangstellenden en de voorschotten bedroegen driehonderd gulden. In de
loop der jaren is het rentepercentage iets gestegen. Het hoogst te belenen bedrag
was tot duizend gulden opgevoerd.
In de laatste jaren heeft de Gemeentelijke Volkscredietbank en ook het particu
liere bankbedrijf de rot van de Hulpbank overgenomen. De bank heeft in de loop
der jaren steeds op maandagmiddag zitting gehouden. Vele jaren was het spreek
uur in het gebouw van de Haarlemsche Jongelingsvereeniging aan de Lange
Margarethastraat en na de sluiting hiervan in 'Trou Moet Blijckenaan de Grote
Houtstraat.
De laatste voorzitter van het bestuur was oud-notaris J.C. Stuart. Het archief van
de Hulpbank is aan het Haarlemse gemeentearchief overgedragen.
Nieuwe Burgemeester (18 augustus 1977)
In augustus werd tijdens een plechtige raadsvergadering drs. J. Reehorst geïnstal
leerd als de nieuwe burgemeester van Haarlem, opvolger van de 1 januari om
persoonlijke en gezondheidsredenen afgetreden mr. dr. L. de Gou.
Er was een inspraakprocedure aan voorafgegaan. De nieuwe commissaris der
Koningin, drs. R.J. de Wit, had dit benoemingsoverleg vrijwel gelijktijdig toege
past in Hilversum, Alkmaar en Amsterdam.
Het ging als volgt. De gemeenteraad benoemde een 'vertrouwenscommissie' die
op grond van een door de raad opgesteld 'profiel' de candidaten ging beoordelen.
De commissie bestond uit de fractievoorzitters van de drie grootste partijen in de
raad (PvdA, CDA en VVD) en als vierde man werd daar de fractievoorzitter van de
PPR aan toegevoegd, mede als representant van de eenmansfracties van PSP en
CPN.
De vier selecteerden ieder drie candidaten uit de lijst van sollicitanten. Zij kwamen
daarna tot een verdeeld advies, waarbij de naam Reehorst, zoals tijdens de instal
latieplechtigheid door de voorzitter van het viermanschap, het raadslid De Bruin
werd meegedeeld, op alle voorkeurslijsten voorkwam. Met het advies van de