Niettemin, de negatieve hoofdindruk van eenzaamheid en onver schilligheid blijft. Er zijn gemeenten, die afzonderlijk om de industriegebouwen en kantoren, groen hebben georganiseerd, zelfs zoveel, dat het hele gebied met zijn doorgaans lage bebouwing door dat groen tot een plantsoen wordt getransformeerd, waarin de meermalen goedver zorgde werkgebouwen nog aardig riant zijn gesitueerd. Men krijgt dan daarbinnen meer behoefte aan uitzicht op dat groen; de gebouwen worden mededeelzamer, ze storen elkaar minder, het geheel krijgt een veel aantrekkelijker aanzien, vooral ook als' aan het wegenplan een vormgevende zorg wordt besteed en het water met zijn scheepvaart en zijn levendigheid een belangrijke rol in de beleving van zo n gebied wordt toegekend. Een andere vraag is of een eventueel aantrekkelijk te maken industriegebiedje meer betrokken zou moeten worden in de belevingswereld van de stad. Wellicht moet men dan aan een speciale soort van bedrijven denken om zo n gedachte tot op zekere hoogte te verwezenlij ken. Tot slot nog een enkele opmerking over het 20ste-eeuwse bouwen in de stad Haarlem. Een conclusie is wel, dat de stadsuitbreidingen van voor de oorlog en kort daarna, weliswaar niet van bijzondere kwaliteit maar dan toch van een prettig en verzorgde vriendelijkheid zijn. Te denken valt daarbij ook aan de nog niet genoemde wijken tegen de grenzen langs Bloemendaal, Overveen en Aerdenhout, waarbij met name het Ramplaankwartier als een fraai geschakeerd, aantrekkelijk woongebied genoemd mag worden. Nabeschouwing De open gestructureerde, later tot stand gekomen stadsdelen lijken met een te groot optimisme ontworpen te zijn. Of speelde tijdgebrek een rol? Of zou de ontwikkeling ervan uit de hand gelopen zijn door allerlei schadelijke neveneffecten, die wellicht onvermijdelijk zijn, zoals de fasering bij de totstandkoming, de kwetsbaarheid van een hoofdgedachte, die al enigszins tendeert naar een eindstructuur en die uiteindelijk niet of maar halfverwe- 90

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1977 | | pagina 92