werken, die moeten weten en ook weten, wat een griffier niet
altijd weten kan.
De medemens trad hij tegemoet met de hem eigen bonhomie en
met ouderwetse hoffelijkheid, die niets had van verstarde vor
melijkheid. Vaak vond men zich opgenomen in zijn altijd per
soonlijke belangstelling.
Zo heeft hij grotelijks bijgedragen tot de goede sfeer en de
aangename toon ten kantongerechte. Behept met zelfspot en
met het vermogen te kunnen lachen om eigen zwakheden, was
hij er een arabesk, die het nu eenmaal wat rechtlijnige patroon
wist te verlevendigen.
Naast zijn ambt, dat hem daarto ruimte liet - de dichter J.C.
Bloem, zelf griffier, sprak van loisir" - richtte Mr. De Jongh zijn
aandacht op zaken van de meest uiteenlopende aard, die zijn
belangstelling wekten of die hij alleen maar leuk vond. Zijn liefde
voor het oude bracht hem na zijn komst in Haarlem weldra in
aanraking met ,,Haerlem". Op 24 juni 1932 reeds werd hij in het
bestuur der vereniging gekozen, omdat, zoals het jaarverslag
over 1932 vermeldt, hij „alleszins een plaats daarin waardig
werd geacht, hoewel" - lokaal chauvinisme - „geen Haarlem
mer van geboorte". In de verwachtingen, die het van hem koes
terde, heeft hij „Haerlem" niet teleurgesteld. Ook hier verstond
hij de kunst met een grote opgewektheid en met een zekere
speelsheid door het leven te gaan. Maar het spel intussen sloot
de ernst niet uit. Mr. de Jongh had er een wezenlijke taak.
Enkele van zijn activiteiten mogen hier worden gememoreerd.
De organisatie van de jaarlijkse excursies voor de leden der
vereniging werd in zijn handen gelegd. Toen de Volkskunde
commissie in het leven werd geroepen, was Mr. De Jongh
terstond bereid het secretariaat daarvan op zich te nemen.
Moest soms bij afwezigheid van de voorzitter een spreker tij
dens een ledenbijeenkomst worden ingeleid en bedankt, dan
nam Mr. De Jongh spontaan en met graagte deze taak op zich.
En dan niet te vergeten de ontelbare „rondwandelingen" door
de oude binnenstad, die hij begeleidde en waarbij hij in vaak
smeuïge taal, scherp articulerend, van Haarlems verleden kon
vertellen.
Mr. De Jongh kende een ieder en iedereen kende hem.
Zelden ontbrak hij op bestuursvergaderingen. Altijd nam hij deel
aan de discussies. Zijn belangstelling in bepaalde onderwerpen
ging soms zo ver, dat hij aspecten van een zaak ter sprake
bracht, waarvan het in overweging nemen voor de beslissing
niet volstrekt nodig scheen.
Het is dan ook vanzelfsprekend, dat het bestuur van „Haerlem"
besloot aan Mr. De Jongh wegens zijn grote verdiensten na een
dertigjarig bestuurslidmaatschap de zilveren legpenning der
225