heeft gewoond, in totaal een jaar, doch telkens trok hij terug naar Amsterdam. Wat zocht hij hier; alleen een bezoek aan de Haarlemse kermis? Nee, ook hier speelt de familie Metz een belangrijke rol. Op 16 mei 1719 kocht namelijk Arnold Metz, wonende te Amsterdam, van de erfgenamen van Anthony Coesen een huis met erf, „zijnde boven mensenheugenis een neringrijke en zeer wijd vermaarde herberg, genaamd het Vergulde Vlies of de Goude Leeuw, staande aan de noordzijde van de Grote Kerk aan de Grote Markt, met twee uitgangen in de Schoolsteeg, voor 6700 gulden contant geld"23). Tegenwoordig is dit het rechterge deelte van de bioscoop „Studio". Na zijn overlijden kwam zijn vrouw Anna Helot als erfgename in het bezit van „Het Vergulde Vlies" en na haar huwelijk met Jan Hendrik Metz werd hij mede-erfgenaam Op 11 november 1737 werden Jan Hendrik Metz en zijn vrouw in Haarlem ingeschreven. Zij vestigden zich niet in „Het Vergulde Vlies", maar in de Damstraat24). De reden daarvan is waarschijnlijk geweest dat er al een Metz als waard in woonde, namelijk Georg Wilhelm (Willem) Metz, een jongere broer van Jan Hendrik die in 1734 met een dochter van Anna Helot en Arnold Metz was getrouwd. Deze Anna Wilhelmina Metz was dus met een broer van haar stiefvader getrouwd. Na hun huwelijk waren ze naar Haarlem vertrokken. Zo was Cajanus dus van een goed logeeradres verzekerd. Wanneer Anna Helot in 1739 komt te overlijden, is het Georg Willem die bij de boedelscheiding de herberg in bezit krijgt25). In dezelfde akte, opgemaakt door notaris Frangois Jacob Gallé op 24 juni 1739, is er sprake dat Cajanus de gebroeders Metz geld heeft geleend volgens een onderhands contract, met als onder pand de herberg op de Grote Markt. Daarover lezen we meer wanneer Cajanus op 7 november 1739 voor dezelfde notaris verschijnt om Barent Loman uit Haarlem te machtigen om uit zijn naam voor de Haarlemse schepenen te bekennen dat de ge broeders Metz 3000 gulden tegen 7% per jaar op lijfrente heb ben geleend. Ze moesten ieder half jaar de gerechte helft beta len, met ingang van 1 oktober 1738 tot aan de dood van Caja nus26). De gebroeders Metz stonden echter niet te springen om aan hun verplichtingen te voldoen. Maar wanneer Cajanus in 1741 naar Engeland vertrekt, maken zijn twee gemachtigde zaakwaarne mers er dadelijk werk van. Al op 10 november 1741 deelt Frede- rik Ankersmit aan notaris Gallé mee, dat Cajanus nog niets van de gebroeders Metz aan rente heeft ontvangen, zelfs niet na 21

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1978 | | pagina 23