blauw Pools kleed, een pruik, een hoed met een gouden rand en een rotting in de hand, voorwerpen die we in de inventaris van zijn boedel terugvinden. Tegenover het Proveniershuis woonde een smid waar Cajanus dikwijls kwam. Zo kon men hem 's avonds bij mooi weer bij de smid op de stoep aantreffen. Hij hoefde geen kooltje in het komfoor want als hij stond, kon hij zijn pijp aan de stadslantaarn aansteken, die boven op de noodstal van de smid was ge plaatst32). Nu hij een gewone verschijning in het Haarlemse stadsbeeld was geworden, verdiende hij geen geld meer aan zijn buitenge wone lengte. In Amsterdam was hij nog wel een bezienswaar digheid en verschillende auteurs vermelden dan ook dat Caja nus in 1747/48 nog in „Blauw Jan" te zien was. Zijn bezoek aan Amsterdam was stellig geen uitstapje, maar noodzaak om aan geld te komen. Alleen van Willem Pelgrom ontving hij ieder half jaar 105 gulden. Op 15 mei 1748 verschijnen Joan Christiaan Cuno en zijn vrouw Elsje Warnink voor de schepenen van Am sterdam en verklaren Daniel Cajanus, oud zesenveertig jaren, wonende te Haarlem, een lijfrente van 210 gulden per jaar schuldig te wezen, voortkomende uit een bedrag van 3000 gulden. Als onderpand verbinden zij hieraan hun huis ,,De Blauwe Engel" aan de Verwersgracht of Groene Burgwal33. Het pas verdiende geld werd dus dadelijk weer uitgezet. Een andere, waarschijnlijk magere bron van inkomsten was het schrijven van twee gelegenheidsgedichten34). Ofschoon ze niet van hoge literaire kwaliteiten getuigen, bewijzen ze wel dat Cajanus geen ongeschoolde dommekracht was die het alleen maar van zijn exceptionele lengte moest hebben. Zijn eerste pennevrucht werd niet alleen als los pamflet gedrukt maar werd ook opgenomen in de bundel „Vreugde-klanken op de ge- wenschte verkiezinge van Z.D.H. den Heer Willem Carel Hen drik Friso, etc.", gedrukt te Amsterdam in 1747. Het 58-regelig gedicht was getiteld: „Heilzaame en Trouhertige Vermaaninge, Aan het Vereenigt Nederland, Door Daniel Cajanus; Ten op zichte van de Verkiezinge van zijn Hoogheid den Heere Prince van Oranje En Nassau, &c. &c. &c. Als Stadhouder, Admiraal en Capitein Generaal van deeze Provintie; verkooren den 1 Meij 1747. Binnen Haarlem." Het pamflet was gedrukt bij de erfgenamen van Iz. van Hulken- roy, in de Lange Begijnestraat, In de Konings Hulk. Het gedicht was geschreven naar aanleiding van het stadhouderschap van Willem IV, zoon van Jan Willem Friso, stadhouder van Friesland en Groningen. Door het slechte verloop van de oorlog met 23

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1978 | | pagina 25