geval niet. Zeker niet als we het beschouwen tegen de achter grond van andere gegevens over de situatie in die tijd. Dat in de 10de eeuw het klooster van Egmond het karakter van een burcht bezat met een militaire bezetting die onder bevel stond van een burggraaf, zegt weinig; hiervoor kunnen nog steeds de Noormannen aansprakelijk worden gesteld18). Min der gemakkelijk te negeren is het feit van de dood van graaf Arnulf tegen de West-Friezen in 993 en de strijd van diens weduwe tegen de indringers, die pas door de hulp van de keizer van het Duitse rijk met succes werd bekroond (1005)19). Nog om een andere reden is het niet waarschijnlijk dat het nieuwe nonnenklooster in Benningbroek werd gesticht. Het graafschap waarin Benningbroek gelegen was („Frisia", in de literatuur ook Westflinge en West-Vlieland genoemd), behoorde in de 10de eeuw niet aan de „Hollandse" graven. Voor 985 wordt een zekere Ansfried als graaf vermeld, in 995 kwam het graafschap, toen Ansfried bisschop werd, aan de Utrechtse kerk20). Een kloosterstichting buiten de grenzen van Kennemerland is toch nauwelijks denkbaar. Voor Benningbroek zijn er in het geheel geen aanwijzingen in de richting van een verdwenen klooster, voor Bennebroek slechts enkele, zeer zwakke. Als zodanig heeft lange tijd gegolden de steen van Velleda (een stuk natuursteen met in reliëf een vrou- wenkop), die afkomstig heette te zijn van het oude klooster. De afbeelding zou dan ook een abdis voorstellen. Mr. Groesbeek heeft afdoende met deze veronderstelling afgerekend21). Trou wens reeds Van Wijn, die aan deze kwestie een hoofdstuk wijdde in zijn „Huiszittend leven", verwierp haar22). Verder heb ben we een bericht van Lams in zijn „Privileges en Handvesten van Kennemerland" over de fundamenten van het klooster. Dirk II deed „de nonnen van Sinte Benedictusorde in 't klooster brengen ende uytsterven, welckers grondt, fondament, ende omleggende landen hebben al over veel jaren met het meyr- water bedeckt gelegen 23). Spreekt de auteur hier over een situatie die in zijn eigen tijd (begin 17de eeuw) iedere bewoner bekend was en gedeeltelijk - mogelijk aan boven het water uitstekende muurresten - was waar te nemen, of is ook hij op deze plaats niet anders dan doorgever van een overlevering? In de 18de eeuw in ieder geval waren er, zoals Van Alkemade in zijn aantekeningen bij de pseudo-kroniek van Klaas Kolijn op merkt, geen sporen van het klooster meer te zien. De bewoners van Bennebroek evenwel zeiden, zo laat hij er op volgen, „bij overlevering verstaan te hebben, dat de plaats en grond van het zelve door de Haarlemmermeer was weggespoeld en inge- zwolgen 24). Tenslotte zijn er nog enkele oncontroleerbare be-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1978 | | pagina 82