eentje schreef deze, sinds april 1894 naast Kloos en Boeken
mederedacteur, de halve „Nieuwe Gids" vol. Stuiveling heeft de
moeite genomen de aantallen bladzijden poëzie per auteur te
tellen gedurende de eerste negen jaargangen. Kloos zelf gaa;
aan het hoofd met 247 bladzijden, waarvan 112 in jaargang IX
Tideman is tweede met 141 bladzijden, waarvan 131 injaargarc
IX. Daarop volgen Gorter, Boeken en Verwey19). En dan te
bedenken dat Tideman ook nog proza publiceerde, hetzij ondei
eigen naam, hetzij onder een van zijn vele pseudoniemen. Stui
veling noemt jaargang IX een weerzinwekkende jaargang, eer
karikatuur en een belediging van de voorgaande reeks20). „De
onbenulligste aanleidingen werden breeduit in veertien min of
meer rijmende kreupelgaande regels neergeschreven en gran
dioos gedrukt. Socialistenhaat en Oranjeliefde, bijna instinc
tieve klassegevoelens braken naar boven waarvan de wanho
pige dufheid nog benauwt'21).
Donkersloot is van mening dat men de auteur Tideman geer
grotere dienst kan bewijzen dan over hem te zwijgen22), eer
advies dat ook inderdaad door de meeste letterkundigen is
opgevolgd.
Toch moeten we wel bedenken dat het werk van Tideman ook
zijn bewonderaars had, bijvoorbeeld niemand minder dan de
componist en classicus Alphons Diepenbrock. Diepenbrock
was in deze jaren werkzaam als leraar in Den Bosch. Hij onder
hield een uitgebreide correspondentie met vrienden en beken
den in het westen des lands, uitgegeven door professor E
Reeser23). Tot zijn vriendenkring behoorden ook Kloos en Boe
ken, net als hij classici van origine, en via hen was hij in contact
gekomen met Tideman.
In december 1893 schreef Diepenbrock: „O Pet, de aflevering
heb ik gekregen vanmiddag. Bij je verzen zijn er bij die in latere
tijden als het volk zelf de tempel kan stichten om de momenten
van zijn volksbewustzijn heen, gelezen zullen worden langs de
wanden in gouden letters. Je bent niet alleen een dichter, of
liever een dichter en tegelijk een stichter"24). Naar aanleiding
van ditzelfde nummer uit Diepenbrock ook tegenover zijn ver
loofde zijn bewondering voor Tidemans poëzie: .onder de
vele heerlijke dingen vooral van Tideman die deze keer prachti
ger is dan ooit,"25).
Op 23 februari 1894 luidt het: ,,Je Ontologica zullen, laten wij
hopen, het begin zijn van de Nova Vita. Wij zullen het niet
beleven. Wij zijn ook eerstelingen zoals Zarathrustra. Je hoeft
eigenlijk voorlopig niets anders te doen dan dit eerste stuk op
allerlei variaties te zingen, dan hebben ze vooreerst qenoeq te
doen"26).
Een andere bewonderaar van Tideman en zijn poëzie was de