Het was voor alle betrokkenen een hoogst serieuze zaak. „Dj
toestand is aller-gespannenst. Op een vergadering bij Van de
Goes is met een bom gedreigd" schrijft Van Deyssel aan Ar
Prins39). Van Deyssel overwoog zelfs een proces en vroet
daartoe juridisch advies aan Mr. Biederlack. Omdat Kloos doe
hoogmoed en grootheidswaanzin ontoerekenbaar was en Boe
ken een willoos werktuig en volkomen inoffensief, was het hee
goed mogelijk „die twee erbuiten te laten en alleen het kwaad
aardige Tideventje en den volstrekt inexcusabelen bourgeois
Versluys (de uitgever van „De Nieuwe Gids") te doen boeter
voor het bedreven kwaad" zo oordeelde de advocaat40). Tot eer
proces is het echter niet gekomen. Van Deyssels samengaar
met Verwey in het „Tweemaandelijks Tijdschrift", door Tidemar
vermoedelijk gezien als een overlopen naar de vijand, ontlokte
deze weer een scheldkanonade met termen als „smeerlap en
„lafaard" en „ik zal U een vuistslag geven", waarop Van Deys
sel lakoniek antwoordde dat Tideman een malle jongen was
„Maar dit neemt niet weg," zo schreef hij aan Ary Prins, „dal
dergelijke praeokkupaties een zekere onrustigheid in mijn leven
brengen waar ik absoluut niet tegen kan"41).
Verrassend gauw kwam Tideman ditmaal tot inkeer. Prompt
stuurt hij Van Deyssel een hem opgedragen sonnet:
,,'t Is om te weenen en dan weer zacht
de tranen van de wangen af te vegen
In oktober bezoeken Tideman en zijn vrouw het echtpaar Alber-
dingk Thijm en gebruiken er het souper42).
Terwijl Van Deyssel altijd hoog op Tidemans waarderingsschaal
stond en zou blijven staan, was dat met Albert Verwey heel
anders.
In de zomer van 1894 verscheen Tidemans brochure „Eer
jongste generatie en De Nieuwe Gids" waarin hij Verwey onde:
handen nam: „die geen pogen te ondichterlijk laat ik zeggen te
onartistiek vond om den natuurlijken voortgang der Hollandsche
litteratuur (die nóg, maar o anders dan voor 10 jaren wordt
gerepresenteerd door den Nieuwen Gids en door hem alleen!
hinderpalen van min allooi op zijn heerlijken weg te leggen". Dat
ook Verwey hier een „schoelje" heet, die hij te lijf wil gaan als hij
hem tegenkomt, verwondert nauwelijks.
Tideman wilde de brochure opdragen aan Diepenbrock maai
deze weigerde vriendelijk doch beslist, aangezien hij buiten de
literaire partijstrijd blijven wilde43). Ook meende Diepenbrock
dat Tideman ten onrechte Verwey „annexeerde" en hem „baat
zuchtige bedoelingen toeschreef. Verwey wilde alleen maar de
vriendschapsbanden met Kloos weer aanknopen44).
Toch broeide er meer dan Diepenbrock naïef veronderstelde
Wel degelijk waren Kloos' oude vrienden erop uit hem te ont-