„Had je wat? Ook zij maken daardoor deel uit van het ontwaken, dat in deze hele gestalte is uitgedrukt. Het is niet toevallig, dat dit beeld, na bijna dertig jaar, op ieder die het ziet nog steeds zulk een diepe indruk maakt. Niet alleen op de kunstenaars en de mannen van het vak, die naar sculpturale kwaliteiten kijken, maar ook, en mis schien nog des te sterker, op the man in the street, voor wie het woord sculptuur een vreemde term is. Met een minieme variant op een gedicht van Vasalis zou men er van kunnen zeggen dat het is: .een onverbloemde voor elk verstaanbare plastiek die aan het ademloos publiek ieders gevoel met name noemde." Van die volkswaardering kreeg de beeldhouwer, kort na de onthulling in 1953, een even treffend als onverwacht bewijs in een Amsterdamse bruine kroeg. Hij stond met een col lega bij de tapkast een borrel te drinken. Door het raam kon je in de verte het monument zien in de grijze winterdag. Het gesprek tussen de beide beeldhouwers liep over hun vak, over beelden en aanverwante artikelen. De kastelein, die in het spitsuur bedrijvig in de weer was met het bedienen van zijn vaste klanten, ving blijkbaar een paar flarden van dat gesprek op, want plotseling stond hij stil, leunde over de toonbank en vroeg: „Zijn de heren soms beeldhouwers?" Ja, de heren waren dat. „Kent u dan misschien ook de persoon die dat beeld daar op het plein gemaakt heeft?" „Jazeker," zei de collega, „deze meneer hier," en wees op Mari. De kastelein stond eerst stomverbaasd en pakte toen de fles: „Hier, meneer, drink leeg en neem van mij een borrel. Op je gezondheid! Want die kerel daar op het plein, die is fijn, die is zuiver!" Hij hief het glaasje omhoog en al de vaste jongens van het café stemden in met het ritueel: „Daar ga je!" Twintig glaasjes werden tegelijk omgekipt, vakkundig en bekwaam en met een klap weer op de toonbank gezet. Daarmee was het monument eigenlijk pas echt onthuld en bij het volksbezit ingelijfd. Die borrel daar bij de tapkast in dat Amsterdamse kroegje is de mooiste recensie die Andriessen ooit op zijn werk ge kregen heeft. Welsprekender dan een gezamenlijke hymne van het koor der gezamenlijke Nederlandse kunstkritiek. Hier was de vox populi, waar men zo vaak over hoort, maar die men zo zelden zélf hoort.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1979 | | pagina 204