gereageerd dan nu het geval is, als er een aanval op ons leefmilieu dreigt te worden gedaan, maar toch werden er verscheidene bezwaarschriften aan Gedeputeerde Staten gericht, die in niet mis te verstane bewoordingen waren gesteld. Klagers waren de gemeente Haarlem, de ge meente Heemstede, die in de bres sprong voor een be langrijke industrie, de blekerijen, de veerschippers Am sterdam-Heemstede vice versa, eigenaren en bewo ners van buitenplaatsen in de omgeving en de exploitanten van ,,De Eenhoorn". Deze laatsten stuurden eerst een be knopt en later een zeer uitvoerig bezwaarschrift. Ze wezen op het grote brandgevaar en memoreerden in dat verband twee recente branden op één dag in een kalkoven aan het Noorder Spaarne (medeëigenaar: Reeser) en in die bij Hillegom. Ze spraken verder de vrees uit, dat de vrijko mende rook het pas gezaagde blanke hout zou aantasten. Na onderzoek werd het verzoek van Reeser door Gedepu teerde Staten afgewezen. Deze zocht het hoger op en diende een verzoekschrift in bij de Koning. De minister van Binnenlandse Zaken liet ook de zaak onderzoeken met als resultaat, dat deze op 18 oktober 1844, daartoe gemachtigd door de Koning, aan partijen kon mededelen, dat Reeser geen vergunning kreeg(9). Om terug te komen op de molen, de exploitanten waren Egbert de Vries, koopman en houtzaagmolenaar te Haar- lemmerliede, en Cornelis Bleekendaal, wagenmaker en houtkoper te Haarlem, als voogden (sinds 1828) over de minderjarige kinderen van Jan Kapteijn en Henderika Sandvoort, die in 1829 kort na elkaar waren overleden in Zuid-Schalkwijk. Ze lieten tien kinderen achter. Kapteijn bleek voor 5/s eigenaar van de molen te zijn geweest. Het nu volgende is een sterk verkorte weergave van de feiten, die A.G. van der Steur mededeelt met betrekking tot ,,De Eenhoorn" in zijn uitvoerig artikel in het jaarboek ,,Haerlem" 1977 onder de titel „Vijfenzeventig jaar op de bres voor de monumenten en het stadsschoon van Haar lem". De toestand van de molen was er in de loop der jaren niet beter op geworden. In 1926 probeerde de vereniging „Haerlem" de molen te laten kopen door „De Hollandsche Molen". De toenmalige eigenaar, A. Staal, verklaarde zich bereid de molen te schenken aan die vereniging, mits hij daarna de molen op redelijke voorwaarden kon huren en hem een lening van 5.000,- tegen lage rente zou worden verstrekt. De herstelkosten werden geschat op 2.000,-. De secretaris van de vereniging „Haerlem", J.L. Tadema, kon al spoedig melden, dat de 5.000,- „van bevriende zijde" waren toegezegd. Voor de 2.000,— werd een actie 55

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1979 | | pagina 57