Mesdag, die tot dan de bestedelingen had opgenomen, aangewezen om te worden ingericht tot Diaconiehuis. Pas in 1679 besloot men de panden ook op naam van de Diaco nie te transporteren. Hoewel het huis verschillende malen werd verbouwd en uitgebreid, bleek het na verloop van tijd toch te klein, zodat daarnaast opnieuw tot besteding moest worden overgegaan. Het zou nog bijna een eeuw duren voor een nieuw Diaconiehuis werd gebouwd. Naast de Nederduits Gereformeerde Gemeente bezaten ook de kleine protestantse kerkgenootschappen hun eigen diaconieën. De doopsgezinden bezaten naast verschil lende hofjes in de 17de eeuw ook reeds een weeshuis dat gesticht werd in 1634. Een armenhuis werd pas in 1782 opgericht door de orthodoxe gemeente van Den Block, die in 1784 verenigd werd met de vrijzinnigen tot de Verenigde Doopsgezinde Gemeente. De lutheranen richtten in 1739 een eigen weeshuis op, dat later ook bestemd werd voor opname van bejaarden. Eerder waren zij reeds in het bezit van een hofje. Ook de remonstranten en de Waalse Ge meente bezaten ieder hun eigen hofje. De Waalse en later ook de Lutherse Diaconie werden door de stad gesubsidi eerd. In tegenstelling tot de protestantse gemeenten bezaten de katholieken geen eigen armbestuur aangezien hun ieder georganiseerd optreden verboden was. Naast verschil lende hofjes zoals dat van Nicolaas van Beresteijn, was de belangrijkste stichting het fonds van pastoor A. A. Bloemert, die de executeurs van zijn testament in 1659 opdroeg een huis aan te kopen van waaruit wekelijks brood aan katho lieke armen moest worden uitgedeeld. Hoewel het stadsbe stuur ook deze stichtingen op grond van een plakkaat uit 1655 had kunnen verbieden, werden zij waarschijnlijk ge tolereerd omdat zij een verlichting van het werk van de Aalmoezeniers betekenden. De katholieke armen maakten ongeveer een kwart uit van het totale aantal bedeelden, terwijl van de Haarlemse bevolking slechts een achtste deel tot diezelfde gezindheid behoorde. Men wilde daarom, dat de katholieken financieel een grotere bijdrage in de armen zorg zouden leveren, hetgeen geschiedde door de ver plichting om voor ieder van de vier getolereerde priesters 800,- te betalen. Ruim een halve eeuw later drongen de Aalmoezeniers er bij het stadsbestuur met succes op aan, dat de katholieken voortaan voor hun eigen armen zouden zorgdragen. Zo werden in 1715 de kerkmeesters, die twee jaar tevoren waren ingesteld, belast met dit katholiek arm bestuur. Het St. Jacobsgasthuis werd hun ter beschikking gesteld, zonder de inkomsten die daar vroeger aan verbon-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1979 | | pagina 82