achtereenvolgens heeft gewoond en gedurende dat tijdvak al de hem opgelegde belastingen heeft voldaan" terwijl voor vreemdelingen „eene inwoning van zes jaar 2 voorgeschreven. Aangezien echter het verhaalsrecht van da werkelijke verblijfplaats op het domicilie van onderstand slecht was geregeld, probeerden zowel de diaconieën als de burgerlijke instellingen zoveel mogelijk vestiging van arm lastigen in hun gemeenten tegen te gaan. Vele geschillen waren hiervan het gevolg, waaraan geen eind werd gemaakt door de veelheid van koninklijke besluiten die de duidelijk- f rderden' Hiervan werd degene die onder- s and behoefde de dupe. Het zou echter nog enige tijd duren voordat een betere regeling zou zijn gevonden Een andere maatregel was het koninklijk besluit van 15 Jfn.Uar!.1825 Inzake de opzending van jongelieden naar de Koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid. voh J'6!!1 betekende dat opzending van 150 wezen en verlaten kinderen. Om hiervan gevrijwaard te blijven be sloten de regenten van het Weeshuis in 1825 af te zien van overheidssubsidie, nadat door bemiddeling van de Her vormde Kerkeraad jaarlijkse bijdragen konden worden ver- kwamen V°0r gemeenteliJke subsidie in de plaats Het Burgerweeshuis kreeg daarmee het predikaat „Gere geerd hoewel de gemeente aanspraak bleef maken op haar recht om regenten te benoemen. Het bestuur van het Diaconie- en Aalmoezeniersarmenhuis ondergmg eveneens een wijziging, zij het om redenen van efficiëntie. In 1826 werd tussen regenten van het huis en de kerkeraad van de Hervormde Gemeente een overeen komst gesloten, waarbij voortaan de regenten die van stadswege waren aangesteld alléén het bestuur over het huis zouden voeren, terwijl de diakenen, die in 1815 reeds SadZ olamheden Van de Aalmoezer|ierS-extraordinair dadden ^ergonomen, de huiszittende armen zouden be dienen. Hierin zou weer verandering komen in 1854 De verpaupering was in de veertiger jaren van de vorige reoeLn H t0egenomen' dat een gehele wettelijke regeling van de armenzorg niet meer kon worden uitge steld. De grondwet van 1848 herhaalde in artikel 195 dat het armbestuur een voorwerp van aanhoudende zorq van de regering was, maar voegde daaraan toe, dat het bij wet moest worden geregeld. Het eerste ontwerp werd in 1851 ingediend maar werd met name van confessionele zijde fel estreden omdat aan de overheid een te grote invloed zou ,0P het beheer van zowel burgerlijke als kerkelijke instellingen van weldadigheid. Het ontwerp werd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1979 | | pagina 88