groenvoorzieningen op een vestingwerk geen novum wa
ren.
Met de ontwikkeling van de nieuwe fortificatiesystemen
tijdens de 16de en 17de eeuw ontstond tevens de behoefte
de aarden wallen te beplanten, vooral wanneer deze gele
gen waren in een kale, wijde landstreek en daardoor van
grote afstand als zodanig herkenbaar waren voor de vijand.
Om de aanvaller het uitzichtte belemmeren werden beplan
tingen aangelegd, die tevens de verdediger in de gelegen
heid stelden zich hierachter te verschuilen. Verscheidene
vestingbouwers hebben zich met deze problematiek uitvoe
rig beziggehouden, zoals de in 1589 overleden Daniel
Speckle, die in zijn Architectura von Vestungen adviseerde
om doornhagen op de bolwerken te planten, en daarin
tevens de methode van het opkweken van het gewas tot in
details uiteenzette. Deze doornhagen boden niet alleen
goede dekking voor de verdediger, maar waren bovendien
moeilijk door de aanvaller te doordringen en vormden bo
venal door de wortels versteviging van de van aarde opge
worpen vededigingswerken.
Ook de Fransman Bélidor heeft zich met het vraagstuk der
beplanting uitvoerig beziggehouden. Hij adviseerde in zijn
La Science des Ingénieurs (1734) om op de omwalling
bovendien bomen te plaatsen, waartoe hij speciaal olmen
of iepen aanraadde. Met de meeste zorg diende men de
bomen die op de wallen geplant waren te verzorgen en te
behouden. Pas in geval van nood, bij een onmiddellijk drei
gende aanval of bij beleg, mochten ze worden omgehakt.
De aanplantingen dienden te worden uitgebreid en door
34
De Bolwerken aan de oost
zijde (Kloppersingel), naar
het westen gezien. H. Tave-
nier 1782 (foto: Gemeen
tearchief Haarlem).