ste /en, ;um 369 de fle- ier, >en am ter 4', <K, ui- P.J. Begheyn Biografische gegevens betreffende de Haarlemse schilder Cornelis Bega (ca. 1632-1664) en zijn verwantenC) De eerste generatie Aan de zeventiende-eeuwse Haarlemse kunstschilder Cor nelis Bega werd tot op heden in de kunsthistorische litera tuur slechts een enkele maal een overigens zeer beschei den, afzonderlijke publikatie gewijd(2). Voor het overige is men over hem aangewezen op meestal korte bijdragen in verzamelwerken en lexica, die vaak niets anders behelzen dan een samenvatting van wat voordien geschreven werd, met alle gevolgen en gevaren vandien. Alleen door Van der Willigen(3) en Bredius(4) werd een systematisch onderzoek van de bronnen ondernomen. Deze bijdrage heeft tot doel, op basis van veelal ongedrukte bronnen het leven van Bega en zijn verwanten te schetsen(5). Daarbij wordt ervan afge zien om in enigerlei opzicht een oordeel te geven over hun artistieke kwaliteiten. Ook ligt het buiten het bestek van dit artikel om een catalogus van hun oeuvre op te stellen. Cornelis Bega(6) behoort tot een familie, van wie een eerste naamdrager in de eerste helft van de zestiende eeuw te Haarlem wordt aangetroffen. In verband met de bouw van de Sint Bavo wordt Pieter Begijn omstreeks 1538 vermeld als bouwmeester van het houten gewelf(7). Uit een akte van 1566 blijkt, dat zijn zoon Pieter Pietersz Begijn aan Volckart Segertsz een schuurtje verkocht, gelegen in de Lange Be gijnestraat, dat aan de zuidzijde aan terrein van Pieter senior belendde(8). Het huis van Pieter junior aldaar was vijf jaar tevoren getaxeerd op 14 pond(9). Mogelijk was hij, evenals zijn vader, timmerman, indien we mogen afgaan op een genealogisch niet geheel juiste mededeling uit het be gin van de achttiende eeuw, volgens welke 'Aeltjen Pieters Begga een soons dochter is geweest van Pieter Pieters Timmerman'C0). Met zekerheid is bekend dat dit beroep werd uitgeoefend door een andere zoon, Klaas Pietersz Begijn, die omstreeks 1573 genoemd wordt als meester- timmerman van de stad(11). Een derde zoon van 'Pieter Bagin fabriekmeester van die Groote Kerck' was de Win- desheimer kanunnik Augustijn Begijn, ook Broer Fem gehe ten, die met andere uitgetreden geestelijken in dienst getre den was van het geuzenvendel van kapitein Wigbolt Rip- perda. Augustijn was een van degenen, die op 4 juli 1572 het klooster Maria-Visitatie ten noorden van Haarlem plun derden, evenals de goederen van het Onze-Lieve-Vrouwe- gilde. De Spanjaarden zetten hem gevangen, maar bij het pardon in juni 1574 werd hij na een lichte penitentie vrijgela ten en teruggezonden naar zijn klooster(12). Van deze drie zonen zijn geen verdere gegevens bekend, noch over hun leven, noch over eventuele nakomelingen. 69

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1980 | | pagina 71