tweetal gegevens gevonden. Op 28 januari 1643 gaf men aan hem de voorkeur om de nieuwe vinder van het vooraan staande Sint Lucas-gilde te worden, boven de beeldhouwer Jan Jansz de Vos. Een jaar later was hij oud-vinder ervan, terwijl Willem Claesz Heda (1594-1680) deken was en Frans Hals (1580/86-1666) een van de leden(30). Het Lu- casgilde in Haarlem werd sinds 1631 bestuurd door een college van vier vinders, van wie er een met de titel van deken het voorzitterschap bekleedde. De vinders traden ieder jaar in januari af, met dien verstande echter, dat een der oud-vinders nog een tweede jaar aanbleef(31). Op 17 mei 1629 ging Jacob Begijn te Amsterdam in onder trouw met de 22-jarige Annetje van (den) Rijn, afkomstig uit Utrecht, en wonende in de Jansstraat te Haarlem(32). Aan gezien de huwelijksafkondiging aan de pui van het stadhuis geschiedde, kan met zekerheid gesteld worden, dat het bruidspaar niet tot de gereformeerde religie behoorde. Het zelfde doet zich voor bij andere leden van het geslacht Begijn. Uit verschillende andere gegevens, in dit artikel verzameld, blijkt, dat de familie rooms-katholiek was. Dit was het geval met het merendeel der Haarlemse schilders, van wie de De Grebbers reeds genoemd werden. Hierna zullen nog andere katholieke kunstenaars ter sprake ko men als Cornelis Cornelisz van Haarlem (1562-1638), Adriaen van Ostade (1610-1685) en Pieter Saenredam (1597-1665)(33). Met zijn vrouw, dochter van Goort van Rijn en Maeyken van Noort, wordt Jacob Begijn in 1644 genoemd bij een akkoord betreffende de erfenis van haar grootouders Jan van Noort, burgerhopman en brouwer, en Aeltgen Adriaensdr van Myerlo(34). In hetzelfde jaar was hij opnieuw betrokken bij een familie-aangelegenheid, toen een voogd moest aange steld worden over de kinderen van zijn uitlandige zwager Rudolph van Rijn, notaris en procureur van het Hof van Utrecht(35). Nog eenmaal wordt de Haarlemse beeldhou wer in de Utrechtse stukken vermeld, in 1645, bij het trans port van het huis van zijn schoonouders in de Keizerstraat (voorheen O.Z. Vuijlesloot)(36). In 1645 kocht Jacob Begijn te Haarlem een huis in de Nieuwe Kruisstraat voor 2100 carolusguldens, dat hij bijna twee jaar later voor drieduizend gulden weer doorverkocht(37). Zelf woonde hij aan de noordzijde van de Grote Kerk, in een huis, waarvan hij eind 1650 het achterste deel voor tweeduizend gulden verkocht aan zijn buurman. Uit deze verkoopakte blijkt, dat zijn huis oostelijk belendde aan dat van de kinderen van zijn overleden broer Pieter(38), wier voogd hij was(39). Herhaaldelijk komen we in de loop der

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1980 | | pagina 74