Hollanders, die naar Yverdon aan het Meer van Neuchatel
voeren. Aldaar logeerden zij bij Monsieur Guillaume de la
Preme, een edelman uit Delft, die zij met vrouw en kind
portretteerden; zij hadden er naar eigen zeggen 'een hee
renleven'. Bega vertrok vandaar op 4 juni 1653, en keerde
naar Holland terug in gezelschap van de schipper Jan
Jansz Langerack uit Amsterdam, die in Turkije gevangen
gezeten had. Cornelis' buitenlandse avontuur had onge
veer een halfjaar geduurd. Op 1 september 1654 voldeed
hij zijn gilderecht in het Sint Lucasgilde(74). Zijn plaatsge
noot Leendert van der Cooghen (ca. 1610-1681) maakte,
na terugkeer van een leerschool te Antwerpen bij Jacob
Jordaens (1593-1678), 'inzonderheid konfraterschap met
Kom. Bega, sporende elkander tot den opbou van de konst
en zy tekenden met malkander dikwils naar 't leven'(75).
Bega maakte een portret van Van der Cooghen, terwijl deze
er drie van Bega maakte(76). Het vroegst gedateerde schil
derij van Cornelis Bega is een herbergscène uit 1658(77).
Hiermee zijn wonderlijk genoeg alle gegevens over zijn
leven uitgeput, met uitzondering van wat er over zijn dood te
melden valt, welke hem, ten gevolge van de pest, op 27
augustus 1664 overviel. Zo meldt althans Houbraken, die er
de volgende aandoenlijke scène aan vastknoopt: Bega
had een Juffertje daar hy byster op verlieft was, zoo dat als
die door de Pest besmet wierd, hy zig van haar niet wilde
onttrekken; schoon zyn Moeder en de Heelmeesters hem
zulks met gewelt trachtten te beletten, en ernstig afrieden
dicht by haar bedstee te komen. Zy op het uiterste van haar
levens tydstip gekomen, stelde hy zig door liefde verrukt als
ontzinnig aan, en wilde haar op 't laatst vaar wel kussen,
doch zulks werd hem belet: dus nam hy den stok van een
Raagbol, en stak die haar toe, 't welk zy aan eene eind, en
hy aan 't ander einde drywerf kuste, nemende dus van
elkander het laatste afscheid. Doch hy wierd mee door het
pestvuur besmet, en volgde haar in kort door dien selven
wech noch in 't prilste van zyn levenstyd'(78). Moes twijfelt
aan de pest als doodsoorzaak, omdat tussen overlijden en
begrafenis drie dagen verliepen(79). Tegenover die twijfel
staat niet alleen de jonge leeftijd van Bega bij zijn overlijden
- omstreeks 32 jaar -, maar ook de resoluties van de
Haarlemse magistraat over de periode september 1641-
november 1666, die een uitzonderlijk hoog bedrag bestem
de voor het hospitaal van de pestlijders. Het jaar 1664 gaf
zelfs een ongekend hoog aantal slachtoffers (2061te zien.
Begrafenis van een pestlijder, enkele dagen na zijn overlij
den, blijkt geen uitzondering(80).
Als datum voor de begrafenis van Cornelis Bega wordt