zou kunnen betalen, als onbelangrijk ter zijde schoof. Res pect voor deze meester van stoffige stillevens en in zwaar moedige kleuren gebouwde landschappen had hij wel en de volstrekte toewijding van de meester aan zijn kunst weerspiegelde zich in deze leerling als in helder water. Mogelijk was dit laatste ook het belangrijkste waarmee deze meester zijn leerling helpen kon, want de Cézanne-doctrine was voor diens intuïtieve beleving der dingen toch een moeilijk te verteren verstandelijke ingreep. Eenmaal ver stoutte hij zich dan ook, toen Boot hem vroeg wat hij van diens eigen werken vond, zijn twijfel te uiten of er niet iets tweeslachtigs in school. De opmerking werd zwijgend in ontvangst genomen, maar van anderen vernam Wim later, dat Boot had uitgevaren over 'die Steijn, wat die zich wel ging verbeelden. Toch werden de lessen na twee jaren in goede harmonie beëindigd, met o.a. Boots oordeel: 'Je hebt iets zwevends in je tekenen, dat lijkt me wel gunstig'. Hoe dit op te vatten was, leerden we veel later uit het getuigenis van wie toen een jongere buurtgenote van Boot was, die hem in zijn huis hielp en aan wie hij ook wat tekenles gaf. Zij vertelde hem een tekening van ene Steijn gezien te hebben, die haar erg goed leek. 'Ja, wat die man in zijn vingers heeft, dat heb jij niet en dat heb ik niet verklaarde Boot. Intussen greep Steijn als reactie op het 'zwevende' naar het fijngeslepen harde potlood, soms ook kleurpotlood, en be gon studies te maken, niet alleen van kleine voorwerpen, schelpen, een denneappel, maar ook van figuren, een oude harmonica-speler, een vissersvrouwtje, in fluweelzachte arceringen, waarin de sterke vormwil soms tot een wat studieuze droogheid leidde. De figuurstudies waren overi gens schetsen van slechts enkele avonduren uit de model kring in De Waag van de vereniging Kunst zij ons Doel, waarin hij toen juist als lid toegelaten was. Ook in zijn zoeken naar voorbeelden uitte zich deze kente ring. Het oudste briefje dat ik van hem bewaard heb, uit '39, getuigt hiervan: 'Beste vriend. Verbazend knap dat werk van Ket. Jammer dat hij zoo jong is gestorven. Als het werk in A dam komt, ga ik er nog eens naar toe. 'k Ben wel aan het zoeken, want het zelfportret bevalt mij ook niet. Nu ben ik met een Spaarne- stukje bezig, dat ik ook tracht door te zetten. Er zijn voor arbeiders aan het werk en die zijn nu weer eens het onder werp. Toch komen die bij mij het meest in actie, wanneer ze impressionistisch geschilderd zijn, ondanks hun fouten en onafheid. Zou ik die trachten te schilderen in de geest van 89

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1980 | | pagina 91