blijkt dat hij in 46% van de zaken om een lijfstraf vroeg,
die echter niet in die vorm werd opgelegd.
Van de overwegingen die een rol speelden bij het vellen
van een vonnis weten we zeer weinig. De 'motivering'
van het vonnis bestond naast het zich beroepen op
bepaalde plakkaten, uit algemene zinsnedes als: 'alle
het welke zaken zijnde die in een land daer Justitie
vigeerd, niet kunnen worden geleden, maar anderen ten
exempel en afschrik behooren te worden gestraft'.
Naast de verwijzingen naar de afschrikwekkende wer
king van de straf (ten dienste van de samenleving) is er
zelden een verwijzing naar het andere doel van de straf:
de verbetering van de misdadiger. Dat men zich wel
bewust was van het tweeledige doel van een straf, blijkt
uit een beraadslaging van schepenen en burgemees
ters over de straf die zij in 1747 aan Marijtje de Jong op
zullen leggen.
Het handelt hier om de zaak van de 19-jarige Marijtje de
Jong van bloedschande in 1747. Dit is de enige van de
vijf zaken van bloedschande die voorkomen, waarin er
een straf wordt opgelegd. De 18e-eeuwse opvatting van
bloedschande (incest) was overigens vrij ruim: het be
trof namelijk niet enkel gevallen waarin de vader met
zijn dochter seksueel contact had, maar tevens van een
man die met zijn 'Eyge broeders dogter van zijn huis
vrouw' zijn nichtje dus - sliep, en één maal van een
man die de 27-jarige zus van zijn vrouw die bij hem in
huis woonde en 'het gebruik van haar zinnen niet ge
heel magtig' was, zwanger maakte. In deze gevallen
komt het niet tot een straf; alleen in de zaak De Jong
wordt er een straf opgelegd. Deze straf wordt echter
gegeven aan degene die wij in de 20e eeuw het slacht
offer zouden noemen, namelijk de 19-jarige Marijtje, die
door haar vader gedwongen werd met hem naar bed te
gaan, terwijl ze volstrekt niet wist wat er gebeurde (sek
suele voorlichting was kennelijk niet algemeen of afwe
zig). Haar vader was na het plegen van het delict ge
vlucht en bij verstek eeuwig verbannen.
Zoals gezegd beschikken we toevallig over de beraad
slaging uit 1747 van de schepenen en burgemeesters
over de op te leggen straf. Dit zeer interessante stuk
kwam ik bij toeval tegen in een bundel 'verspreide stuk
ken' in het archief (20). Hieronder is het stuk in z'n geheel
afgedrukt:
Den 8e Augusti 1747. Collegie van de Heeren van de
Geregte der Stad Haerlem, present de Heeren Witte,
Hoofdofficier, Crommelin, Dielen, Burgemeestren,
21