Camerling: confinement voor enige jaaren.
Streyen: met Valkenburg.
De Bruijn: tusschen spreekende adopteert 't zelfde sen
timent.
Als straf krijgt zij 'eeuwig werkhuis' opgelegd. Deze
beslissing wordt unaniem genomen, al blijken de me
ningen vóór de besluitvorming nogal verschillend te
zijn: kennelijk vond men het belangrijk om als één colle
ge naar buiten te treden. Er staan in feite twee schepe
nen tegenover elkaar: Gijsbert Jan de Bruin en Mat-
theus Willem van Valkenburg. De Bruin vertegenwoor
digt hier de 'verlichte' richting, die vindt dat de misdaad
wel zwaar is, maar dat het meisje de misdaad eigenlijk
niet aangerekend kan worden. Als 'schijnstraf' wil hij
haar een aantal jaren confinement opleggen, waarin
aan haar opvoeding zou kunnen worden gewerkt (Ver
lichting: belang van opvoeding!). Tegenover hem staat
Van Valkenburg voorde 'niet-verlichte' richting, die niet
zozeer van de verdachte uitgaat, maar van de misdaad
zelf en de invloed hiervan op de samenleving: hij eist
dan ook de 'civiele dood', waardoor de samenleving
geen last meer heeft van de misdadiger. Hij gaat dus
meer uit van het 'Raison d'état'-principe, dan van het
individualisme (uitgaan van de individuele misdadiger)
van de Verlichting. Voorlopig legt de 'verlichte' mening
van De Bruijn het nog af in 1747: hij zwicht voor de
andere schepenen.
Helaas is dit het enige voorbeeld waarin staat weerge
geven hoe men tot een bepaalde straf kwam: als er meer
van dergelijke stukken bewaard zouden zijn, konden er
verdere uitspraken gedaan worden over het doordrin
gen van 'verlichte' denkbeelden op het gebied van het
strafrecht.
Wat opvalt als we kijken naar de overige zedendelicten,
is dat er geen enkele zaak van prostitutie of wat daar
mee samen hangt (tippelen, pooiers, bordeelhouders)
in de criminele rol of de confessieboeken staat. In ande
re steden, bijvoorbeeld Amsterdam, vormden de prosti-
tutiegevallen het merendeel van de zaken in de catego
rie zedendelicten. Het is moeilijk een verklaring te ge
ven voor het feit dat deze zaken in Haarlem ontbreken:
misschien had de overheid (bv. de dienaren van de
schout) wel een actief aandeel in het beheer van de
bordelen of liet zij zich betalen doorde bordeelhouders,
die zij dan oogluikend hun gang liet gaan. Dit zijn echter
maar speculaties.
23