IS terwijl er toch meer gevallen waren waarin men tot het
scherper examen over had kunnen gaan. Bovendien
iQ ging men er niet zeer snel toe over, maar alleen in
'e' uiterste gevallen, zoals blijkt uit de aanvankelijke wei-
ij- gering van de schepenen om twee verdachten in 1740
,ls tot het scherper examen te brengen. In 1781 vindt er het
ir" laatste scherper examen plaats; na deze tijd wenst men
geen gebruik meer te maken van dit middel dat ook voor
rd 1781 al zeer beperkt werd gebruikt,
in
Conclusie Bij het bestuderen van de diverse categorieën van mis-
at drijven hebben we gezien dat met name de delicten in
a- de vermogenssfeer zeer streng bestraft werden: maar
in liefst 42% van de veroordeelden kreeg een lijfstraf op-
r- gelegd (vergelijk dit bijvoorbeeld met de geweldsdelic-
-n ten: 6%, en de zedendelicten: 4%). De vermogensdelic-
!n ten zijn ook veruit het talrijkst: zij vormen 39% van de
te zaken in de criminele rol. In deze categorie, waar veel
zaken en strenge straffen voorkomen, bleek het moge-
lijk te onderzoeken of er verschuivingen in het strafbe-
ï- leid optraden. Bij de andere categorieën blijkt er weinig
n van veranderingen; het aantal zaken is bijvoorbeeld te
n gering om van verschuivingen te spreken, of de opge-
7legde straffen zijn de gehele periode vrijwel hetzelfde,
e Het is natuurlijk altijd moeilijk om uit het statistische
materiaal eventuele 'trends' af te leiden. Niettemin kan
gezegd worden dat het opvallend is, dat het aantal lijf
straffen dat opgelegd wordt voor diefstal na ca. 1780
sterk afneemt, vooral in de laatste jaren na ca. 1787. in
plaats van een lijfstraf krijgen de delinquenten dan een
aantal jaren werkhuis opgelegd als alternatief. De ver
klaring hiervoor heb ik voornamelijk gezocht in de 'atti
tude' van de magistraten ten opzichte van de misdadi
ger en de op te leggen straf. Factoren als prijsstijgingen,
werkeloosheid etc. zullen vooral van invloed zijn ge
weest op het aantal misdrijven; over deze factoren is
voor Haarlem weinig bekend. Het blijkt wel dat er van
1785-95 vrij veel zaken van diefstal voorkomen in de
criminele rol, zeker vergeleken met het geringe aantal
van 1775-85. De bestraffing wordt echter milder; het
lijkt dus plausibel aan te nemen dat de oorzaken hier
voor niet zozeer bepaald worden door de economische
omstandigheden (men zou dan strengere straffen ver
wachten bij een stijging van het aantal zaken), maar
door de houding van de rechters, die voor een humaner
strafbeleid waren. Andere factoren als recidivisme blij
ken wel een rol te spelen, maar deze moet niet overschat
31