worden en deze factoren zijn zeker niet verantwoorde
lijk voor verschuivingen in het strafbeleid.
Diefstal met braak werd steeds zeer streng bestraft: van
de vijf gevallen werd er drie maal een doodstraf uitge
sproken en twee maal een zware lijfstraf. Het is echter
niet mogelijk verschuivingen in het strafbeleid voor dit
delict (een belangrijk punt van de hervormers was de
afschaffing van de doodstraf voor dit delict) te constate
ren: na 1761 komt er geen enkele zaak meer voor van
diefstal met braak en juist na deze tijd komt de discussie
over strafrechthervorming goed op gang. Van de vijf
maal dat men tot het gebruik van tortuur overging, be
trof het vier keer een zaak van diefstal met braak: het is
dus evenmin mogelijk iets te zeggen over ontwikkelin
gen in het gebruik van de pijnbank bij dit delict.
Overigens hebben we wel vast kunnen stellen dat er van
de tortuur een zeer beperkt gebruik werd gemaakt en
dat zij na 1781 helemaal niet meer werd toegepast, al
waren er wel zaken waarin men dit formeel gezien had
kunnen doen. De strafrechtspleging als geheel was,
evenals het gebruik van de pijnbank, vrij humaan: er
werd slechts vijf maal een doodstraf opgelegd en echt
verminkende straffen als handen afhakken, ogen uitste
ken etc. kwamen niet voor.
Er is echter toch wel een zekere ontwikkeling te zien in
het strafbeleid. Zagen we dat in 1747 de 'verlichte' me-
ning (uitgaan van de verbetering van de misdadiger:
milde straf en opvoeden) het nog aflegde tegen de 'niet-
verlichte' (belang van de samenleving die geen last
meer moest hebben van de misdadiger, voorop), op het
einde van de onderzochte periode blijkt er wel sprake
van een zekere humanisering (binnen een al redelijk
humaan beleid). Naast de hierboven geconstateerde
tendens naar een afname van de lijfstraffen voor diefstal
ten gunste van een confinement na ca. 1780 en vooral
ca. 1787, en het niet meer gebruiken van de tortuur na
1781 (ook niet voor zigeuners), komt er na de wetsver-
zetting van 1788 het verschijnsel van de zaken die in
submissie ontvangen worden. Bij deze zaken wordt het
beroep op de humaniteit van de rechters gehonoreerd
en krijgen de delinquenten milde straffen opgelegd,
waarin er op hun zedelijke verbetering gewezen wordt.
Hieruit blijkt dat de hele discussie over humanisering
van het strafrecht wel vat krijgt op de praktijk van de
strafrechtspleging, al is het dan vrij laat: pas op het eind
van de onderzochte periode, d.w.z. van ca. 1780-1795
en vooral in de tweede helft hiervan. Hieruit blijkt dat de