Dat 'elders' was, aangezien men vaak reeds vóór de eigen deur begon, al gauw een ruit, een kerkraam of een toevallig passerende voetganger. Daar dit niet kon wor den getolereerd, zagen de stads- en dorpsbesturen zich al vroeg genoodzaakt met keuren tegen het spelen op te treden. Uit sommige stedelijke keuren blijkt dat men poogde het spel naar de wallen en terreinen buiten de stad te verplaatsen waar de kans op schade geringer was. Aan de hand van talrijke keuren van deze aard in ver schillende plaatsen is het mogelijk zich een goed beeld te vormen van de verspreiding en frequentie van het spel. Het colf is gespeeld in Vlaanderen, Zeeland, Holland, Utrecht en Friesland. Ten oosten van dit gebied kwam het slechts sporadisch voor. De eerste keur dateert van 1360 en stamt uit Brussel, de volgende, van 1387, uit Brielle. Merkwaardig is dat keuren van deze aard in Haarlem slechts sporadisch te vinden zijn. Toch is er hier met verve colf gespeeld. De verklaring hiervan moet worden gezocht in het beschikbaar zijn van de Baan, die voor dit doel uitstekend geschikt was. Op 20 februari 1390 schonk Albrecht van Beijeren, graaf van Holland, de Baan aan de stad Haarlem, die toen overigens de Baan al in gebruik had. De bestemming was duidelijk: tot enen speelvelde sonder enich ander oirbaer daer op te doen tot ewighen daghen'. Nu blijkt daaruit nog niet dat er daar dan ook gecolfd werd. Als evenwel Philips de Goede op 22 augustus 1497 zijn confirmatie geeft aan een vergunning van de magistraat van Haarlem van 12 december 1483 wordt het 'balslaen' daarin nadrukkelijk vermeld als behorend tot de van oudsher op de Baan plaatsvindende bezigheden. Er wordt wel eens verondersteld dat die term betrekking had op kaatsen. In de vele stukken die ik heb gevonden, slaat het 'balslaen' echter steeds op colf en wordt het kaatsen specifiek als 'caetsen' vermeld. De vergunning uit 1483 had betrekking op het maaien van de Baan (de 'grashuur'). Het recht dit te doen werd verleend aan de getijdemeesters van de parochiekerk, onze huidige Grote Kerk, om uit de opbrengst van het hooi de geestelijken te betalen die in de kerk zevenmaal daags gebeden zongen. Voordien hadden de schutters van de St. Jorisdoelen die grashuur bezeten. Er was evenwel aan de vergunning een beperkende bepaling verbonden: 'behoudelick dat die selve baen niet jegen-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1983 | | pagina 46