een fraai gezigt oplevert, wanneer gij een aantal zeilende schepen daarover heen ziet glijden, of wanneer uw oog geboeid wordt door kleine vaartuigen, die misschien be zig zijn iets tot uwen maaltijd bij te dragen, opdat gij u voor het laatst nog eens aan heerlijken meerbaars zoudt kunnen vergasten. Het schuitje dat u hier heeft overgebragt, zal u waar schijnlijk naar de Molenwerf terugvoeren, om van daar het dorp weer te bereiken, hetwelk gij, om geen tijd te verliezen, ten vier uur voor goed moet verlaten. Thans begeeft ge u naar het zeer nabij gelegen landgoed van den heer Hope, Groenendaal en Bosbeek genaamd, en ver zoekt den tuinman het straks genoemde Belvedère te mo gen beklimmen. Hij zal u langs bevallige paden en wate ren derwaarts leiden, en u doen zien, hoe de Kunst hier de Natuur is te gemoet gekomen; hoe hier alles te zamen liep, om, van dezen heuvelachtigen grond, een der fraai ste plekjes van Nederland te maken. Maar opgetogen zult gij staan, wanneer ge u op het hoogste gedeelte van het Belvedère bevindt: wanneer ge van daar, ten westen, het oog op Zandvoort slaat, het verder naar Haarlem wendt en zoo vervolgens naar Amsterdam: wanneer ge, zuid waarts, Leydens Hooglandsche kerk, voorts Rynsburg, Noordwijk - en ten laatste de zee ontdekt. Gewis zoudt ge wenschen hier eenige uren te vertoeven, om zoo veel schoons, in al deszelfs bijzondere deelen, te kunnen na gaan; maar er blijft u nog te veel te zien overig, om aan die begeerte te voldoen, en gij verzoekt dus den tuinman u te vergezellen tot aan het hek naast Meer en Berg, waar gij op den Haagschen straatweg komt, om langs dezen naar den Geleerden Man te gaan, welk logement, een klein half uur van daar gevonden wordt. Op uwen weg derwaarts, ontmoet ge al aanstonds, aan de regterhand, een gedenkzuil, op den hoek van de Mannenpads-laan, door den eigenaar (de hoogleeraar Van Lennep, vader des dichters) van het Huis te Mannenpad aldaar opgerigt. Wenscht gij eenen, tot ditzelfde landgoed behoorenden, zeer ouden iepenboom te zien, die een zijner gebroken ar men over den weg nederbuigt, en aldaar twee jongere stammen verwekt heeft, ga dan eenige schreden dit Man nenpad op, en gij zult op dat gezigt de mogelijkheid er kennen, dat, na verloop van een paar eeuwen, de beide kinderen, op hunne beurt, een hunner armen, in eene te genovergestelde rigting, naar de plaats uitstrekken, die thans hun nog stevige oude vader bekleedt. - Van hier

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1985 | | pagina 16