er een artiest in hem stak en daarom werd hij het jaar
daarop - dat was in 1915 - naar de modern gerichte
Haarlemse School voor Bouwkunde, Versierende kun
sten en Kunstambachten gezonden. Hoe hij daar zijn en
tree maakte, staat mij - al is het nu meer dan zeventig
jaar geleden - nog duidelijk voor de geest, waarschijnlijk
omdat ik er zelf bij betrokken was. We hadden, die eerste
dag na de vakantie, projectieleer van architect Sevenhuy-
sen. Op een gegeven ogenblik kreeg Sevenhuysen het met
al die nieuwkomers zó druk, dat hij mij opdroeg het ge
bruik van tekengerei aan Piet van Gelder uit te leggen.
Mijn eerste indruk was, dat ik te doen had met een eerlij
ke, schrandere jongen, die een zekere, maar niet hinder
lijke zelfbewustheid had. Hij luisterde aandachtig, zei
niet veel, maar wat mij vooral opviel was zijn energie,
want hij stond te springen om aan de slag te gaan en die
werklust was voor een jongen van deze leeftijd wél bij
zonder. Na ons minigesprek boog hij zich meteen over te
kenbord en papier en begon te tekenen. Het rumoer van
de nieuwelingen liet hem absoluut Siberisch. Hij werkte
en daarmee uit. Zijn start had niet beter kunnen zijn.
Aan die eerste ontmoeting heb ik later meer dan eens te
ruggedacht als ik hem in zijn atelier aan de arbeid zag,
geheel en al in beslag genomen door het denken en doen.
Hij was een geboren artiest, bezeten van zijn kunst.
Zijn leraren, zoals de kunsthistoricus H.C. Verkruysen,
directeur van de school, en de briljante graficus S. Jessu-
run de Mesquita, bemerkten terstond, dat zij te doen
hadden met een talentvolle en voortvarende jonge kun
stenaar. Ongetwijfeld heeft de klare visie van De Mesqui
ta en de strakke eenvoud van diens werk invloed op Pie-
ter gehad. Hij sprak later over deze leraar als de meester
van wie hij - voor zijn vak - het meest geleerd had.
Tot verrassing en plezier van lesgevers en leerlingen
kwam Pieter op een bepaald moment opeens voor de dag
met enige - in zijn vrije tijd - gesneden schimmenspelen.
Hij oogstte er meteen al een daverend succes mee, wat
voor hem een reden was om er nog meer te maken. Dat
had hij - daar ben ik van overtuigd - bij minder bijval
óók gedaan, maar het was tóch een aanmoediging. Ik
weet niet meer precies hoeveel schimmenspelen hij in die
vijf schooljaren gemaakt heeft, maar het zullen er op zijn
minst wel tien geweest zijn. Het waren voor het meren
deel korte vertoningen naar gedichten van bekende dich
ters als Guido Gezelle, Piet Paaltjens en Koos Speenhoff.
Geassisteerd door enige vrienden in de kunst voerde hij
deze spelen, na Haarlem, ook in andere steden op, waar-
196