het oude Diaconiehuis te slopen en op kosten van de stad
aan de Koudenhorn een nieuw en groter gebouw te plaat
sen, dat plaats zou moeten geven aan 800 a 900 mensen,
waarvan 150 betalende inwoners of proveniers.4'
Toen op 13 september 1771 het nieuwe gebouw officieel
in gebruik werd genomen, bevatte het slechts 404 inwo
ners: 16 mannen, 20 vrouwen, 3 jongens en 1 meisje be
hoorden tot de zieken, verder waren er 93 wettige en 22
onwettige kinderen, 3 vondelingen, 71 oude mannen en
129 oude vrouwen. In totaal dus 377 gealimenteerden,
terwijl er slechts 27 proveniers waren.5' In feite werd dus
amper de helft van de beschikbare opnamecapaciteit ge
bruikt. In plaats van meer behoeftigen op te nemen, werd
de beschikbare ruimte benut om een werkinrichting aan
het huis te verbinden. Naast het spinnen van vlas, ka
toen, zijde en wol (bijvoorbeeld sajet), werd op de fa
briek linnen, broekestreept, rokkestreept, bombazijn,
wollen stof, Hilversums goed, saai en diemit geweven.
Uit de rekeningen blijkt ook dat er veel Brunswijker ga
ren werd verwerkt ten behoeve van plaatselijke onderne
mers, maar ook van ondernemers elders, bijvoorbeeld de
Amsterdammer H. Zwart. Dit garen werd gekookt en ge
verfd. Ook werd er geweven stof gebleekt. In opdracht
van de Amsterdamse zijdereder P. van den Broek werd
ook zijde op pijpjes gewonden.
Enkele leden van het diaconiebestuur, daarbij onder
steund door enige ondernemers, hadden de algemene lei
ding. De dagelijkse leiding in de werkplaats was in han
den van David van Dam als baas van de weverij en zijn
vrouw als opzichteres van de wolnaaisters tegen een jaar
lijks salaris van ƒ400,-. Verder waren er een linnenvrouw
en een naaivrouw, een breimoeder en een moeder voor de
spinschool. Hun taak was het er op toe te zien, dat een ie
der naar vermogen een uiterste bijdrage zou leveren ten
voordele van het huis.
Uit het geheel vernieuwde reglement van het Diaconie
huis vernemen we onder meer dat vijf regentessen ervoor
zorgden dat ook de kinderen volgens derzelver jaren en
capaciteyt tot derzelver meesten nutte en voordeel van 't
Huys worden geemployeerd. Zij moesten er eveneens op
toezien dat de oude vrouwen spinden. De regenten moes
ten de jongens aan het trekken zetten, en de weeverije
doen leeren. De oude mannen moesten spinnen, evenals
de oude vrouwen dus, breien en weven.
De regels voor het handhaven van orde, rust en arbeid
zaamheid waren duidelijk genoeg. Het was niemand toe
gestaan zijn tijd in luyheid door te brengen. Wie onwillig