De overgebleven spinafdeling van kaarsenkatoen zou
echter nog tot 1806 onder beheer van het Diaconiehuis
blijven voortbestaan.
Opzet en uitvoering van deze werkinrichting week niet
veel af van wat in die tijd gebruikelijk was. Er werd ver
lies geleden door een gebrekkige bedrijfsvoering, de kwa
liteit van de produkten was doorgaans slecht en de lonen
laag, zo laag, dat een aanvulling uit de armenkas noodza
kelijk was. Het inzicht dat nietsdoen een bron is van on
deugd en armoede en dat werken beter is dan bedeling,
was ondergeschikt aan het financiële motief. Men hoopte
alimentatie uit te sparen en de fabriek rendabel te laten
draaien.
Het is de vraag of deze fabriek een bedreiging was voor
het plaatselijke bedrijfsleven. Door de lage lonen was het
mogelijk relatief lage prijzen te vragen, maar daar stond
tegenover dat de kwaliteit zeer matig was.
De omwenteling van 1795 Dit eerste revolutiejaar bracht ook in Haarlem verande
ringen te weeg. Men beperkte zich geenszins tot een dans
je rond de Vrijheidsboom, maar het politieke leven bruis
te van energie. Aan de hand van het Provisionele Rege
ringsreglement werd de oude vroedschap vervangen door
de Provisionele (voorlopige) Stadsregering, bestaande uit
24 personen die benoemd werden door kiezers uit de zes
wijken van de stad.10'
Ook in sociaal-economisch opzicht was men zeer actief.
Mede onder invloed van de Verlichting waren steeds
meer stemmen opgegaan om via werkverschaffing, het
scheppen van nieuw werk en vooral door een pedagogi
sche aanpak tot een verbetering van de economische ma
laise te komen. Algemeen was men van mening dat de
traditionele bedeling afgekeurd moest worden wegens de
funeste gevolgen. Zo groeide opnieuw de gedachte dat
produktieve werkverschaffing van valide behoeftigen en
een pedagogisch gerichte aanpak reële mogelijkheden bo
den voor de oplossing van het armoede-probleem. In
deze geest werd bij een resolutie van 25 februari 1795 een
Comité van Algemeene Welvaart benoemd, bestaande
uit tien fabrikanten en kooplieden. Hun opdracht was
het om na te gaan welke middelen er waren tot herstel
van fabrieken, koophandel en manufacturen. Tevens
moest het comité tegengaan dat fabrieken naar elders
verplaatst of gesloten werden.
52