in de winter van 1799-1800 was dit gestegen tot 1002 fa
milies, ofwel 2688 personen. Een stijging dus van bijna
r9%.
De financiële middelen van deze instelling bleven bij deze
ontwikkeling ver achter. Dat blijkt uit een opgave van
uitgaven en inkomsten over de jaren 1786 tot en met
1797. In deze n jaar werd in totaal 317.116,- uitgege
ven, waarvan ƒ188.654,- aan alimentatie aan de buitenar-
men. Hier stond aan inkomsten een post van 211.769,-
tegenover. Als we weten dat hier een subsidie van stads
wege van ƒ25.000,- en een lening van 21.000,- in zijn
verwerkt een feitelijk exploitatietekort van ƒ151.347.--'5)
Degenen die wel werk hadden, verkeerden bovendien
vaak ook in marginale levensomstandigheden, want hun
loon was laag. De schaarste aan bestaansmogelijkheden
en het daarmee gepaard gaande hoge aanbod van werk
krachten drukte de prijs van de arbeid.
Om niet overspoeld te worden door de gevolgen van deze
negatieve ontwikkeling besloot het stadsbestuur op 19
maart 1804 een Commissie tot Onderzoek naar de staat
der Armencomtoiren en Godshuizen in het leven te roe
pen. Zij kreeg opdracht een nauwkeurig onderzoek te
doen naar de toestand van de kassen van de Verenigde
Diaconie- en Aalmoezeniersarmen, de Lutherse en de
Rooms-katholieke armen.16'
Op 7 december bracht de commissie rapport uit. Men
was van mening dat er een speciale commissie moest ko
men die, toegerust met vergaande bevoegdheden, toe
zicht zou moeten houden op deze, door de stad gesubsi
dieerde armbesturen.
Zo werd op 12 april 1805 door het stadsbestuur de Com
missie van Superintendentie en Toezicht over de gesubsi
dieerde Armkantoren officieel ingesteld.171 Deze commis
sie was samengesteld uit drie vertegenwoordigers uit de
gemeenteraad en drie leden die uit de burgerij afkomstig
waren. Zij mochten op geen enkele wijze betrokken zijn
bij de aankoop van waren en goederen door de betrok
ken instellingen of anderszins bijzondere relaties met
deze instellingen onderhouden. De taak van de commis
sie was tweeledig.
Ten eerste moest zij erop toezien dat het financieel be
heer van deze armenkassen op de meest economische wij
ze zou geschieden. Daarom was zij bevoegd alle gewone
en buitengewone bestuursvergaderingen bij te wonen en
daar voor- en tegenvoorstellen te doen. Ook kon zij extra
vergaderingen uitschrijven. De superintendenten moes
ten er vooral op toezien dat de ondersteuning, voorzover