Heemskercks bijbelse afbeelding van het Haarlemse stadhuis Het stadhuis van 1564 in een Oud-Testamentische jas De graveur Philips Galle heeft naar ontwerp van Maar ten van Heemskerck in 1564 een plaat gestoken met een gezicht op Jeruzalem, dat, merkwaardig genoeg, de to pografie van Den Haag vertoont. De gelijkenis was H.E. van Gelder al meer dan 50 jaar geleden opgevallen, maar bij het zoeken naar deze prent in het Brits Museum viel het me op dat deze kunstenaars zeker nog éénmaal zo een 'bijbelse vergissing' hebben geproduceerd. In hun serie van acht gravures, gedateerd 1564, die de geschiedenis van Judith en Holofernes voorstellen,1' blijkt namelijk de stad Bethulië frappante punten van overeenkomst te ver tonen met de Markt en het stadhuis te Haarlem, zoals dat zich voordeed na de verbouwingen van omstreeks 1455 tot 1470, maar vóór de bouw van Lieven de Key's vleugel aan de Zijlstraat in 1622. Heemskercks voorstelling (afb. 1) laat zien hoe Achior, de Ammoniet, die door de soldaten van Holofernes aan een boom is gebonden, door de inwoners van Bethulië wordt bevrijd, vervolgens hoe hij over de brug naar de stad wordt gevoerd, en, nog een scène later, hoe hij ver telt wat hij Holofernes heeft bezworen - namelijk dat het volk van Israël onoverwinnelijk is, zolang het Gods ge bod in acht neemt. Het onderschrift is van de humanist Hadrianus Junius, een Haarlemmer alweer (zoals Heemskerck en Galle), die voor de hele serie Latijnse re gels heeft gecomponeerd. Het luidt: Sed gens Isaciduum, vatis concussa periclo, Expedit insontem, Numen quae in vota fatigat. Vrij vertaald: Maar het volk der Israëlieten, geschokt door het gevaar door de profeet voorzegd, maakt de onschuldige los en laat God niet met smeekbeden met rust, totdat hij zijn belofte nakomt. De geschiedenis van Judith, een geliefd apocrief bijbel boek, verhaalt hoe Achior de euvele moed had Holofer nes, de veldheer van koning Nebucadnesar, erop te wij zen dat de Joden, zolang ze zich vroom aan Gods gebod 65

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1985 | | pagina 67