die in het Haarlem van 1659 voorkwam en beleefd werd zullen de passages die Palingh aan Haarlem wijdt vergeleken worden met gegevens over toverij, gevon den bij serieel onderzoek in de Haarlemse schepen-, burgemeesters-, en kerkeraadsarchieven over de perio de ca. 1550-1630. De Haarlemse toverijgeschiedenissen die Palingh in zijn betoog noemt zijn voor hem niet op zichzelf inte ressant. Ze vormen illustraties bij zijn betoog. Hij is daarom nogal spaarzaam met voor zijn doel onbelang rijke gegevens als namen en data, die ons in staat zou den stellen deze incidenten te verifiëren en voor een onderzoek naar toverij in Haarlem bruikbaar te ma ken. Van de elf Haarlemse gevallen van zogenaamde toverij die hij noemt, refereert hij er drie, waarbij het bedrog aan het licht gebracht is, uitvoeriger en ver meldt hij namen en data. Het eerste van deze drie is het geval van Dirkje Gerrits in de Breesteeg, die in 1617 voorgaf betoverd te zijn door een oude vrouw. Ze gedroeg zich zoals ze meende dat betoverden dat deden. Ze wrong haar ledematen, trok vreemde gezichten en deed pogingen, altijd door omstanders met moeite verijdeld, in het vuur of uit het raam te springen. Door met verdraaide stem te spreken simuleerde zij bezetenheid door de duivel, die haar als spreekbuis zou gebruiken. Toen de toedracht ontdekt werd, ontvluchtte het meisje de stad. De oude vrouw wordt niet met name genoemd, net zo min als de vader van Dirkje, die in het verhaal figureert. Over Dirkje zelf horen we in het omstandige verslag van haar bizar re fratsen alleen dat ze doopsgezind was. Er werd voor bede voor haar gedaan in de kerk, en bij haar gewaakt door een diakones (Palingh 49-60). Het tweede geval speelde in 1635. Jan van Goch, een smalwerker, beweerde dat zijn dochtertjes betoverd waren door twee oudere vrouwen. Een van de twee, die katholiek was, bood argeloos aan de kinderen te zegenen. Ze kende een gebed om een betovering te verbreken.5) De andere riep echter de hulp in van 'de ontdekker',6) die aan het licht bracht dat de affaire doorgestoken kaart was. De symptomen van de be tovering, het uitbraken van allerlei vreemde zaken als lappen en spelden, werden opgewekt met behulp van een kunstgreep van een kwakzalver, mr. Willem Arentsz. van Veen. De vader van de meisjes was ook in het complot. Het bedrog had een half jaar geduurd voordat het ontmaskerd werd en was een middel ge- 11

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1986 | | pagina 13