het aan het einde van de 18de eeuw nog werd omschre
ven.
De bewoningsgeschiedenis van het oudste deel van het
pand, Frankestraat 35-37, gaat terug tot het begin van
de 17de eeuw, waar in de registers gesproken wordt
over een groot huijs gelegen in de Vranckestraat, recht
over de Peuselaersteegh en naar de vermoedelijke her
komst van de toenmalige eigenaar, Gerrit Antonisz. of
Anthony, genaamd 't Huijs ter Kleef.
Op zoek naar een nieuwe plaats voor hun Amsterdam
se vestiging, kwam het antiquairs-echtpaar Marianne
en Anton van der Gulik bij toeval in contact met verte
genwoordigers van de Doopsgezinde gemeente, ei
genaar van Frankestraat 33-39, die gaarne bereid
bleek het pand in gebruik te geven ten behoeve van het
exposeren en verkopen van antieke goederen. Alvorens
de zaak daadwerkelijk kon worden geopend en de
ruimten erboven als woning in gebruik konden worden
genomen, is een uitgebreide periode van verbouwen en
herstel voorbij gegaan; de plannen daarvoor werden
vervaardigd door het Delftse architectenbureau ir. J.
H. Kooreman en dr. ir. J. J. Raue.
In de achterbouw wordt een viertal stijlkamers ge
bouwd met gebruik van zoveel mogelijk authentieke
materialen. Een voor Nederland uniek project, waar
aan onder meer wordt medegewerkt door de Restau
ratorenopleiding van het Centraal Laboratorium te
Amsterdam, het Frans Halsmuseum en Monumenten
zorg Haarlem.
Door de stijlkamers worden de volgende perioden be
streken: a. de eerste helft van de 18de eeuw; b. de
Louis Seize-periode; c. de Empire-periode en d. de
Biedermeier-periode.
In de beide panden aan weerszijden hebben zich in
middels galeries gevestigd.
Gedempte Oude Gracht Lange tijd is met de nodige zorg naar de trapgevels
i7_I9 van deze twee panden aangekeken; de teruggang was
bijna meetbaar en regelmatig kwam de vraag bij Mo
numentenzorg binnen of er niets aan gedaan kon wor
den.
De eigenaar van de winkel, de heer Griffioen, heeft op
een gelukkig moment de knoop doorgehakt en ar
chitect Lourijsen en het aannemersbedrijf Overdevest
opdracht gegeven zijn 'toko' om te toveren tot panden,
die het predikaat 'monument' waardig zijn. In nog
geen jaar tijd is men daar ruimschoots in geslaagd,
191