tovenaarster en had zijn kind betoverd. De vrouw van
Joos had het bloed van Oburch driemaal onder haar
schoenen gestreken om zo de toverij te ontkrachten.
Oburch had deze moedwil zelf bij het gerecht gemeld.
Joos ontkende dat hij de vrouw van toverij beschuldigd
zou hebben, evenals de veronderstelling dat de mishan
deling bedoeld zou zijn geweest tot bloetsteecken bij
Oburch.24) Het zou een gewone ruzie geweest zijn.
Oburch had Joos getergd en hij had haar geslagen. Het
vonnis luidde dat Joos de heren van het gerecht in
naam van de justitie om vergiffenis moest vragen,
moest verklaren dat hij Oburch geen tovenaarster ge
noemd had, en haar ook niet daarvoor hield. Bovendien
moest hij de schout drie pond boete betalen. Men acht
te het kennelijk niet bewezen dat de betichting van
toverij gevallen was. Op dezelfde manier als bij de
vredelegging voor de burgemeesters zorgde men er
voor dat de vete gestopt en de naam van de betichte
gezuiverd werd.
Nog voordat de einduitspraak in het geval van Joos
contra Oburch gevallen was, werd er vrede gelegd tus
sen Aechte Cornelisdr. Grootecruys en Cornelis Cor-
nelisz. Scuyt, haar buurman, die Aechte en haar kin
deren had gedreigd te slaan en hen dagelijks nariep dat
ze konden toveren. Aechte en Joos van Nes woonden in
dezelfde wijk. Het vermoeden dat beide gevallen niet
geheel los van elkaar staan wordt nog versterkt door de
bedreiging van het slaan. Ook hier wilde men kennelijk
'bloedsteken'.
Vaste klanten voor de procedure van vredelegging voor
de burgemeesters waren de drie dochters van Kenau
Simonsdr., de heldin van het Beleg. Zeven keer vinden
we vermeld dat tussen hen en wisselende andere par
tijen vrede gelegd wordt nadat men hen heeft beschul
digd van toverij. De vermeldingen van andere geschil
len die zij met hun omgeving hadden zijn nog talrijker.
Het wordt niet helemaal duidelijk wat hen precies zo
onbemind maakte. Het gemak waarmee ze voor allerlei
ruzies naar de burgemeesters stapten geeft de indruk
van grote zelfverzekerdheid. Maar daarin hoefde het
grote verschil met hun stadgenoten niet te liggen. De
suggestie wordt gewekt dat hun omgeving niet geheel
gerust was op de manier waarop de mannelijke verwan
ten van deze drie vrouwen vroegtijdig stierven. Hun
slechte naam lijkt stevig gevestigd. Maar hoe vaak er
ook kwesties over toverij waarin zij betrokken waren
onder de aandacht van de stadsregering kwamen, nooit
werden er stappen tegen hen ondernomen.25)